Gepubliceerd op 24 december 2015

Voordracht Ruud van Caspel op Euweborrel

Jullie welwillende blikken doen vermoeden dat je iets leuks van me verwacht, maar ik moet je teleurstellen. Dit praatje zal de dood als onderwerp hebben. De dood is altijd een toepasselijk onderwerp en nu ook voor wat wellicht onze laatste Euweborrel zal zijn (subsidie wordt waarschijnlijk stopgezet –red.)  
Wie kan de vier eerste strofen van het gedicht Insomnia van J.C. Bloem declameren?

[Alexander Münninghof springt op en declameert in het Russisch Insomnia van Osip      Mandelstam. J.C. Bloem: Denkend aan de dood kan ik niet slapen/En niet slapend denk ik aan de dood/ En het leven vliet gelijk het vlood/ En elk zijn is tot niet-zijn geschapen]

Neem een geldig legitimatiebewijs mee, schreef Any Sibling in rode letters – zo’n document heb ík hier niet nodig want ik beschik over een spelerspas. Maar een gokker is in wezen een schaker, omdat zelfs hij, juist hij, niet kan accepteren dat in zijn universum alles aan het blinde toeval is onderworpen. Dit boek maakte ik zo’n 10 jaar geleden met een Russische officier, Yuri Romashev. Het bevat een zekere strategie voor het spelen van roulette en is in zekere zin een vervolg op een boek dat mijn oom Johan tijdens de oorlogjaren schreef.
Oom kreeg kennis aan een bemiddelde weduwe en zij stelde hem tegen een zekere voorwaarde 100.000 gulden ter beschikking om zijn theorie na de oorlog in Monte Carlo te testen. Zo geschiedde en de voorwaarde werd vervuld en de weduwe werd mijn tante Wil. Voor toch nog geïnteresseerden heb ik flyers bij me van dit boek.

Een terzijde: ik vergiste me zojuist en besteeg de trappen naar het Max Euwe Centrum. Daar trof ik een haastige jongeman met een boek uit onze bibliotheek in de hand. Ik weet dat mijn teamgenoot Evert die ook als bibliothecaris werkzaam is er niet van houdt dat lieden van de straat insluipen om zijn boeken weg te maken en ik vroeg die jongen: welke titel verschaft jou het recht dat boek mee te nemen? Grootmeester, lachte hij besmuikt en rukte zich los. Voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. Aldus artikel 84 lid 1 van Boek 3 BW. Dát is een andere titel en voor wie daar het fijne van wil weten beveel ik het juridisch woordenboek aan, Fockema Andreae, waarvan ik zojuist de zestiende druk heb voltooid.

Dit praatje moet over Euwe en het Max Euwe Centrum gaan en ik heb maar tien minuten, laat ik mij verder beperken tot het script.

(Ik zie dat er een muzikaal intermezzo zal zijn: degene die mij de naam van de componist kan noemen – bij zijn geboorte heette hij Wilhelm Rabenbauer -, die dit schreef voor de verfilming van welk boek, van welke schrijver, door welke regisseur, degene die mij dit alles kan noemen, krijgt van mij de gouden tip voor het spelen van roulette.)

Welnu de derde titel. Deze luidt: de derde wereld van Max Euwe.

Op hun ontdekkingsreis naar Australië ving een groep matrozen van kapitein Cook een jonge kangoeroe en nam het vreemde wezen mee terug aan boord van hun schip.  Niemand wist wat voor een dier het was en een aantal mannen werd de wal opgestuurd om het de inboorlingen te vragen. Bij hun terugkeer vertelden dezen hun kameraden ‘het is een kangoeroe’. Vele jaren later werd ontdekt dat toen de inboorlingen ‘kangoeroe’ zeiden, zij daarmee niet de naam van het dier bedoelden maar hun vragenstellers antwoordden: ‘wat zegt u?’

Wanneer Fietie de naam van haar vader noemt bedoelt zij daarmee niet hetzelfde wanneer de wethouder van cultuur Euwe noemt. Er zijn mensen die dat een ongelukkige omstandigheid vinden. Dat is onjuist. Het zou noodlottig zijn als mensen dezelfde dingen met hun woorden bedoelden. Het zou elk verkeer tussen hen onmogelijk maken. De reden hiervan is, dat de betekenis die je aan woorden hecht, afhankelijk is van waarmee je bekend bent en omdat verschillende mensen met verschillende dingen en ook nog in verschillende hoedanigheden bekend zijn, zouden zij niet met elkaar kunnen praten tenzij zij verschillende betekenissen aan hun woorden hechten. Wij, die met Euwe bekend zijn hechten een andere betekenis aan dat woord ‘Euwe’ dan mensen die nooit geschaakt hebben.
Als we alleen maar volstrekt ondubbelzinnige taal zouden gebruiken, dan zouden we over Euwe aan de meeste mensen niets kunnen vertellen.
Een logisch volmaakte taal zou een taal voor één spreker zijn.
We kunnen alleen maar met elkaar praten, omdat wij het geluk hebben dat onze taal dubbelzinnig is. Betekenis is wezenlijk privé.

Als dat nu zo is, hoe kan de taal dan toereikend zijn om de fysieke wereld waarin we leven te beschrijven? En hoe ziet díe wereld er eigenlijk uit? In Delft heeft men onlangs aangetoond dat we nog geen weet hebben in wat voor fysieke wereld we leven. Ook in de wiskunde, waarin alles toch wis en waarachtig zou moeten zijn, geldt dat een bewijs een kwestie van vorm en niet van inhoud is en gevormd wordt door formele relaties in een reeks van zinnen.

Richard Nixon, van 1969 tot 1974 de 37ste president van de Verenigde Staten, bewaarde alle zinnen die in zijn aanwezigheid werden gebruikt, omdat zij de werkelijkheid waren. Nixon maakte liever een eind aan zijn carrière dan dat hij zijn banden vernietigde. Hij gaf liever zichzelf prijs dan de werkelijkheid, de zinnen. En de bende die bekend stond onder de naam de loodgieters van het Witte Huis brak in vele huizen in en liet daarbij alles wat mensen waardevol zouden noemen onberoerd, maar probeerde alleen de zinnen te stelen in de hoop daarmee in het bezit te komen van hun realiteit.

Muzikaal intermezzo (fluit thema Berlin Alexanderplatz)

Karl Popper stelt in zijn in 1972 verschenen werk ‘Objective Knowledge: An Evolutionary Approach’, een epistemologie, een kennisleer voor waarbij ‘objectieve kennis’ een weefsel is van zinnen, theorieën en discussies. Wij kunnen de fysische wereld, zegt hij, wereld 1 noemen; de wereld van onze bewuste ervaringen wereld 2; en de wereld van de inhoud van boeken, bibliotheken, computergeheugens en dergelijke wereld 3. Deze derde wereld is niet alleen louter een middel waarmee ervaringen worden gedeeld, ook niet langer het scheidsvlak tussen de kenner en het gekende, maar een autonome werkelijkheid.
Max Euwe is geboren en gestorven in wereld 1 en wéldra in wereld 2, wanneer allen die hem hebben meegemaakt ook zijn overleden.
De vraag is nu of wij hem willen behouden in de derde wereld.

In weerwil van het Tweede Gebod sneden wij ons beeldjes en noemden hen loper en paard en  pion en wij dienden Caissa en zij bezielde het hout en nu zijn wij schakers.
De goden en het schaakspel bestaan, maar zij bestaan alleen in de derde wereld, waarvan de eerste en de tweede afschaduwingen zijn, levenloze beeldjes van hout of plastic in de eerste wereld en de efemere vreugde om de winst en het wat bestendiger verdriet om het verlies van de partij in de tweede wereld.

Het verhaal van Max Euwe zal telkens opnieuw verteld worden, de derde wereld is eindeloos, maar als er zoveel godshuizen zijn voor al die andere goden, mogen wij dan deze ene kleine tempel behouden?  
Waarom is dat eigenlijk voor óns zo belangrijk, het behoud van het Max Euwe Centrum? Niet omdat we zo van Euwe houden, dat ook wel, maar vooral omdat we zo laten zien dat er een wereld bestaat waarin de dood niet heerst.
En daarop mag het glas worden geheven.

(Peer Raaben / Fassbinder / Döblin / Berlin Alexanderplatz )
(het geheim: niet spelen – of wel, wat maakt het uit)