Met zijn elegante stijl, met de vanzelfsprekendheid van zijn zetten lijkt het schaken gemakkelijk. Waarom speel ik zelf niet zo, vraag je je af. Pas als je die rechtlijnigheid, die eenvoud probeert te kopiëren merk je hoeveel studie, hoeveel ervaring en vooral hoeveel begrip van het spel erachter verborgen zit.
We hebben hier te maken met een filosoof onder de schakers, met iemand die net zo goed een andere loopbaan had kunnen hebben. Wat zou er gebeurd zijn als hij na zijn auditie als bariton aan het fameuze Bolsjoi-theater in Moskou wel was aangenomen? Hij was toen al grootmeester, maar zou zijn schaakcarrière een vergelijkbare vlucht hebben genomen? Was hij dan net als collega Mark Taimanov een topper op twee terreinen geweest, schaken en muziek?
In ieder geval heeft de muziek een stempel gedrukt op de manier waarop hij over het schaken dacht. “Ik houd van klassieke opera en klassieke romantiek. In dergelijke muziek zie en voel ik het streven van de componist zijn ideeën op een eigen, unieke wijze uit te drukken. Echte schoonheid en harmonie, spontaniteit en elegantie, de foutloze intuïtie van de kunstenaar, absoluut meesterschap over de techniek en er juist daardoor compleet onafhankelijk van zijn – dat is mijn ideaal. Ook in het schaken ben ik een sterk aanhanger van de klassieke helderheid van denken. Een partij zou moeten gaan over het zoeken naar de waarheid en een overwinning zou een demonstratie van de juistheid daarvan moeten zijn. Geen fantasie hoe rijk ook, geen techniek hoe meesterlijk ook, geen doordringen in de psychologie van de tegenstander hoe diep ook, kunnen van een schaakpartij een kunstwerk maken als deze kwaliteiten niet tot het hoofddoel leiden – het zoeken naar de waarheid.”
Dat zoeken naar de waarheid heeft een imposante schaakloopbaan nooit in de weg gestaan. Toen Vasili Smyslov in 1948 in de vijfkamp om de wereldtitel als tweede eindigde achter Botwinnik, was het duidelijk dat we hier te maken hadden met een speler die best wel eens tot het allerhoogste zou kunnen reiken. Opmerkelijk was overigens wel dat hij tot dat moment, 27 jaar oud, nog nooit een groot toernooi had gewonnen, met uitzondering van een kampioenschap van Moskou. Zat dat streven naar de waarheid, de schoonheid, de absolute wil om te winnen toch een beetje in de weg?
Als dat zo is dan werd dat in ieder geval meer dan voldoende gecompenseerd door zijn fenomenale inzicht in het spel, door zijn vermogen de zuivere lijn van een stelling te vinden. Het bracht hem in 1954 tot een match om de wereldtitel tegen patriarch Botwinnik. Het werd 12-12 en volgens de toen geldende regels behield de regerend kampioen zijn titel. Drie jaar later was het wel raak en versloeg hij Botwinnik met 12½-9½. Dat deze, de kampioen van de comeback, een jaar later in de revanchematch zijn titel alweer terughaalde (10½-12½) was natuurlijk jammer, maar Smyslov was toen hij er later op terugkeek toch trots de zevende wereldkampioen te zijn geweest. Ook al was het maar een jaartje.
Uiteraard behaalde hij naast deze matches nog vele spectaculaire resultaten. In de negen Olympiades waaraan hij meedeed won hij zeventien medailles, acht individueel en negen met het team. Volgens de website olimpbase.org een record. Veel opmerkelijker is het dat hij in 1982, als zestiger, nog eens in de buurt van de wereldtitel kwam. Hij haalde de finale van de kandidatenmatches waarin hij verslagen werd door de veertig jaar jongere Garry Kasparov. Wereldkampioen werd hij trouwens ook nog een keer. In 1991 werd hij in Bad Worishofen de eerste wereldkampioen bij de senioren.
Laten we nog even teruggaan naar de filosofie. Toen hij 82 was werd Smyslov voor Shakhmatnaya Nedelia geïnterviewd door de Russische dichter en journalist Vladimir Anzikeev. Het leverde opmerkelijke uitspraken op. Zoals deze: “Schaken als kunst heeft een goddelijke oorsprong. Terwijl het schaken als sport (als het tegen iedere prijs willen winnen ten koste gaat van de schoonheid van het spel) van de duivel afkomstig is.” Is dat niet in tegenspraak met dit citaat uit hetzelfde interview: “Het meest aantrekkelijk aan schaken is de botsing tussen personen en hun emoties aan het schaakbord, met al zijn fouten.”
Herkennen we daar niet in de eerste plaats de schaker als sportman in? Dan toch blijkbaar knarsetandend, want in datzelfde gesprek laat Smyslov merken niet blij te zijn met de ontwikkelingen in het schaken. “In mijn opinie is een modelschaker een Indiase wijze die zich in verheven stilte over het bord buigt en zeker niet iemand die rusteloos met zijn stukken schuift. Vijfminutenpartijen zijn niet creatief, dat is puur sport. Het schaken heeft zijn image van wijsheid al verloren en beweegt zich hard in de richting van een sport. Het gaat er tegenwoordig om ten kosten van alles te winnen.” (MbdW)