Schaken linkshandigen vaker dan rechtshandigen? Doen ze dat misschien ook beter? En is er verschil tussen mannen en vrouwen? De Amerikaanse neurologen Cranberg en Albert concludeerden in eerder onderzoek dat linkshandige mannen bovengemiddeld vaak schaken, maar dat ze gemiddeld niet beter spelen dan rechtshandigen. De vraag is of die conclusies juist zijn.
Linkshandigheid en rechtshandigheid zijn aangeboren. Linkshandigheid hangt samen met het functioneren van de rechter hersenhelft, rechtshandigheid met de linker hersenhelft. Een heel kleine minderheid is tweehandig (ambidexter) en sommige linkshandigen zijn in hun jeugd gedwongen rechtshandig geworden.
Van de bevolking is van de mannen ongeveer 12 % en van de vrouwen 10 % linkshandig. In kleine groepen ligt die verhouding soms anders: van de laatste zeven presidenten van de VS zijn er zes linkshandig. De laatste zeven schaakwereldkampioenen (in de Steinitz traditie) zijn rechtshandig.
Linkshandige mannen schaken vaker dan gemiddeld, maar er bestaat geen relatie tot speelsterkte, concludeerden de Amerikaanse neurologen Lee D. Cranberg en Martin L. Albert (hoofdstuk The Chess Mind, in het boek The Exceptional Brain, 1988).
Cranberg en Albert stellen dat de aanleg om te kunnen schaken gebaseerd is op de structuur en functie van aangeboren herseneigenschappen. Ze lokaliseren die aanleg in de rechter hersenhelft. Die rechter hersenhelft is het domein van patroonherkenning en visueel-ruimtelijke vaardigheden. De linker hersenhelft is het domein van taal.
Verschillen tussen de structuur en functie van hersenhelften kunnen volgens deze onderzoekers ook een biologische verklaring geven waarom mannen gemiddeld veel beter schaken dan vrouwen.
De wetenschappers verwijzen naar de Nederlandse professor A.D. de Groot (proefschrift ‘Het denken van den schaker’) die schaakprestaties verklaart vanuit patroonherkenning. Een grootmeester herkent wel 50.000 stellingen en daaraan verbonden tactische mogelijkheden. Ook legt de patroonherkenning een basis voor het maken van een plan. Dat aantal stellingen is vergelijkbaar met een goed ontwikkelde woordenschat (gelokaliseerd in de linker hersenhelft).
Net als andere topsporters hebben de meeste grootmeesters 10.000 uur oefening nodig om hun niveau te halen. Dat betekent overigens niet dat 10.000 uur oefenen de garantie tot het grootmeesterschap met zich brengt. Talent, ofwel een bepaalde neurologische toerusting, is ook een vereiste. Onderzoeker Gobet vond bijvoorbeeld dat de sterke leerlingen acht keer zo snel leren schaken als zwakke.
Dat aangeboren kwaliteiten een grote rol spelen blijkt uit het feit dat schakers (Reshevsky) op zeer jonge leeftijd erg sterk en origineel kunnen schaken. Dat fenomeen komt ook voor bij muziek (Mozart) en wiskunde (Gauss). Het gaat overigens om een domein-specifiek talent. Dat wil zeggen: een goede schaker is niet noodzakelijkerwijs intelligenter of ook talentvol op een ander gebied.
Cranberg en Albert beschrijven een handvol schakers met hersenletsel. Als de rechter hersenhelft (relatief) onaangetast is, kunnen deze schakers nog steeds redelijk presteren. Ze voegen er aan toe dat EEG-onderzoek aantoont dat bij blindschaken vooral de rechterhersenhelft actief is.
Cranberg en Albert enquêteerden leden van de Amerikaanse schaakbond. Het aantal mannelijke linkshandige schakers bleek 18,6 % te zijn (44 van 236, respons 67 %). Van de vrouwelijke schakers was er 1 van de 30 linkshandig. Van de 44 linkshandigen waren er 31 echt linkshandig en de anderen tweehandig of ‘bekeerd’ rechts.
De onderzoekers vonden geen verschil in linkshandigheid tussen sterke en zwakke schakers. Ze trekken de conclusie dat linkshandigen meer aanleg voor schaken hebben dan rechtshandigen, maar gemiddeld niet sterker zijn.
De Amerikaanse psycholoog Chris Chabris meent ook dat de rechter hersenhelft een belangrijke rol speelt bij het schaakdenken. Hij stelt echter dat de patroonherkenning van De Groot (en later Simon met zijn chunk-theorie) geen volledige verklaring geeft voor het schaakdenken.
Chabris wijst er in zijn promotieonderzoek op dat introspectie en mentale verbeelding eveneens een belangrijke rol spelen in het schaakdenken (‘Cognitive and Neuropsychological Mechanisms of Expertise: Studies with Chess Masters, 1999). Hij bepleit een complexer verklaringsmodel waarin zowel patroonherkenning als conceptueel denken een rol spelen: de ‘Mental Cartoons Hypothesis’. Hij stelt dat functies als redeneren en analyseren een belangrijke rol spelen en die functies zijn gelokaliseerd in de linker hersenhelft. Ook noemt hij de rol van het geheugen.
Zijn onderzoek weerlegt overigens de opvatting dat sterke schakers niet dieper zouden rekenen dan zwakkere schakers. Ook concludeert hij dat langer nadenken door sterke schakers wel degelijk tot een beter stellingsoordeel leidt. Het schaakdenken omvat dus meer dan alleen patroonherkenning.
De vraag is of de conclusies van Cranberg en Albert omtrent het percentage linkshandigen juist zijn. Misschien berusten ze op een toevallige afwijking in de gekozen steekproef.
Eigen onderzoek onder volwassen leden van Schaakstad Apeldoorn leert dat 17 % van de mannelijke leden links- of meerhandig is (15 van 86). Van die 15 zijn er 4 tweehandig. In het eerste team van de club speelt 1 linkshandige. Van 5 vrouwelijke clubleden is er 1 linkshandig.
Tellen bij de jeugd van de Arnhemse vereniging De Toren leert dat er van de 37 getelde mannelijke jeugdleden 4 linkshandig zijn (11 %). Van de 17 meisjes zijn er 5 linkshandig (29%).
Op een snelschaaktoernooi in Hamburg voor clubspelers en huisschakers was er 1 linkshandige man onder 51 deelnemers (2 %) en waren 2 van de 7 vrouwen linkshandig (28%).
De top twintig van de Nederlandse ratinglijst bestaat uit allemaal mannen. Van hen zijn er Ernst en Van den Doel linkshandig (10%).
De meeste van deze topspelers weten van geen enkele andere speler te melden of ze links- of rechtshandig zijn. Sipke Ernst vormt een uitzondering. Hij mailt: ‘Smeets is rechtshandig, Werle ook en volgens mij Stellwagen ook. Tegen die drie heb ik namelijk wel eens armpje gedrukt en dat ging met links een stuk makkelijker.’
Yasser Seirawan ziet altijd direct of een speler rechts- of linkshandig is. ‘De linkshandigen zetten hun koffie altijd aan dezelfde kant als waar ik mijn spullen neerzet.’ Overigens is topschaker in ruste Jeroen Piket linkshandig.
De Nederlandse delegatie naar het EK jeugd 2009 in het Italiaanse Fermo bestond uit 10 jongens, waarvan er 2 links zijn (20 %). Van de 11 meisjes is er 1 links (9 %).
Tijdens dat EK jeugd zijn deelnemers geteld in de groepen tot 14, 16 en 18 jaar. Dit gebeurde in de laatste ronden bij de bovenste helft van de borden.
Van de 126 getelde jongens zijn er 13 linkshandig (10 %). De elo van de rechtshandigen is gemiddeld 2238 en van linkshandigen gemiddeld 2178.
Van de 109 meisjes zijn er vijf links (4,5 %). De elo van de rechtshandigen is gemiddeld 2113 en van de linkshandigen gemiddeld 1946.
Hierbij moet opgemerkt worden dat deze deelnemers vaak als enige hun land vertegenwoordigen. Er kan met andere woorden bij nationale kampioenschappen al een selectie hebben plaatsgevonden.
Wat leert ons dit alles?
Het schaakdenken is complex en gebaseerd op diverse functies. Zonder goed functionerende rechter hersenhelft is schaken niet mogelijk.
Kleine steekproeven leiden makkelijk tot een verkeerde conclusie. Het is maar de vraag of linkshandigheid vaker voorkomt onder schakers. Voor zo’n conclusie zijn grotere steekproeven nodig. Van vrouwen zijn zeker geen steekproeven bekend die groot genoeg zijn voor conclusies. De zelf verzamelde gegevens leveren 11,2 % linkshandige mannen op. Linkshandigheid lijkt geen voordeel te zijn voor topschaken.
Het lijkt plausibel dat de rechter hersenhelft en patroonherkennen vooral een rol spelen bij standaarddenken. Dat zou een schaker ver kunnen brengen, tot wellicht een elo van 2100. Om verder te komen moet een schaker analytisch denken, redeneren, omgaan met uitzonderingen op regels, complexere concepten bedenken. Daarbij wordt een groter appèl gedaan op de functies van de linkerhersenhelft. Talent (aangeboren eigenschappen) bepalen hoe ver iemand zijn mogelijkheden kan ontwikkelen. Met goede training en coaching kan iemand zijn mogelijkheden echter beter benutten dan nu vaak het geval is.
Aan dit artikel is meegewerkt door Bart van Onzen, Merijn van Delft, Daan Zult, Eva-Maria Zickelbein, Dolf Meijer, Yochanan Afek en Thomas Willemze.
Karel van Delft is co-auteur van het boek ‘Schaaktalent ontwikkelen’. Een preview van het boek staat op www.kvdc.nl
(30 oktober 2009)