Gepubliceerd op 13 september 2017

Das Schachtournier en Schachnovelle: twee schaakopera’s

 

Minze bij de Weg

Toen ik met de artikelen over schaken en muziek begon dacht ik met twee afleveringen een heel eind te komen. Een eerste artikel over muziek met een schaakthema en een tweede over bekende musici die schaken of schaakten en bekende schakers die iets met muziek hadden. Maar het ging zoals het meestal gaat als je je in een onderwerp verdiept. Er blijkt meer materiaal te zijn dan je verwacht, veel meer zelfs, en er zijn lezers die met tips komen. Die extra’s kan je niet laten liggen tot het eind van de serie. Daarom beginnen we deze aflevering met restjes, of aanvullingen als u dat mooier vindt klinken.

Eerst wat correspondentie naar aanleiding van de vorige aflevering (Nieuwsbrief 91) over schaken voor groot orkest en kamermuziek. Ik noemde daarin de FIDE hymne. Nol van ’t Riet maakte mij erop attent dat de ICCF, de internationale bond van correspondentieschakers, zijn eigen ‘anthem’ heeft. Deze is gecomponeerd door Dmitry Lybin uit Wit-Rusland, musicus en componist van beroep. De hymne klonk voor het eerst op het ICCF-congres van 2003 in het Tsjechische Ostrava. In 2006 werd in de statuten van de ICCF vastgelegd dat de hymne op ieder congres na de openingstoespraak ten gehore wordt gebracht. Het gedragen maar toch vlotte werkje duurt 48 seconden: http://kszgk.com/iccf/wp-content/uploads/2011/08/ICCF-anthem
Wim Vijvers vulde het hoofdstuk over pianomuziek aan. Hij schreef: ‘In 1972 werd de suite voor piano Sjachmaty (gecomponeerd 1960) gepubliceerd door uitgeverij Muzyka in Leningrad. Toevallig heb ik daar ooit een exemplaar (omvang twintig bladzijden) van gekocht en dit was een mooie aanleiding om er meer over te weten te komen. De componist is Leonid Petrovitsj Balaj (1940-1991). Hij werd geboren in Leningrad en daar aan het conservatorium opgeleid tot componist. Hij schreef allerlei muziekstukken.
De suite is opgedragen aan Boris Spassky en bestaat uit de volgende delen: Schaakbord en pionnen (in het Russisch: boeren); Koning; Dame (in het Russisch: fers (vizier) (koroljeva)), Paard en loper (Russisch: strijdros en olifant), Toren (Russisch: boot), Eindspel.
De muziek is niet virtuoos geschreven, maar het is geen kinderspel. Een pianist moet een behoorlijke rating hebben om het vlot te kunnen spelen.’ Tot zover Wim Vijvers.

Beiden worden bedankt voor hun bijdragen. Andere reacties zijn van harte welkom.

Schachnovelle
Door tips en daarop gebaseerd verder onderzoek kwam ik een paar aanvullingen op het spoor op het eerste artikel over schaken in ballet, opera en operette (Nieuwsbrief 90). In het Duitse blad Karl, Das kulturelle Schachmagazine, vond ik de opmerking dat er ooit een ballet op Stefan Zweigs beroemde Schachnovelle moet zijn opgevoerd. Waar en wanneer wordt helaas niet vermeld.
Wel veel informatie is beschikbaar over de kameropera Schachnovelle. Deze werd geschreven door de Roemeense componiste Violeta Dinescu en in 1994 opgevoerd tijdens de Schwetzinger Festspiele. Het is een werk voor drie solisten en een kamerensemble.  Dinescu studeerde muziek aan het Ciprian Porumbescu conservatorium in Boekarest. In 1982 verhuisde ze naar Duitsland. Tegenwoordig is ze als hoogleraar verbonden aan de universiteit van Oldenburg. Naast haar werk als docent heeft ze een gevarieerd oeuvre bij elkaar gecomponeerd. Daaronder een aantal opera’s die aan Duitse operahuizen zijn opgevoerd.
In een interview per e-mail legde Violeta Dinescu uit dat ze voor het libretto de originele teksten van Stefan Zweig gebruikte. “Ik voelde dat ik zijn woorden moest respecteren. Ik weigerde ze te interpreteren, ik wilde ze precies zo hebben”. Daarom spelen de drie stemmen sopraan, alt en bas, geen rollen maar vertellen ze het verhaal.
Dinescu kende het verhaal van de Schachnovelle al uit haar Roemeense tijd, toen ze het in het Roemeens had gelezen. Vele jaren later, op zoek naar een onderwerp voor een compositie, kwam ze in een antiquariaat een Duitse uitgave tegen en werd ze door het verhaal gegrepen.
In een interview met de Duitse musicologe Eva-Maria Houben legde ze uit dat het haar er vooral om ging te laten zien hoe het gedrag van de hoofdpersonen en in het bijzonder de ineenstorting van dr. B voortkomt uit hun geschiedenis. “Voor mij is de context, de geschiedenis belangrijk. Hoe komt het tot deze catastrofe? Wat is er eerder gebeurd? De catastrofe alleen interesseert mij niet, dat is te weinig. (…) De oorzaak voor de zelfvernietiging zit in het levensverhaal van dr. B verborgen. Het catastrofale eind alleen zou ik nooit hebben geschreven. De voorgeschiedenis is per se noodzakelijk.”
Dat alles is ook te zien aan de opbouw van het stuk. Na een inleiding door een altviool wordt in deel 2 het verhaal van wereldkampioen schaken Czentovic verteld. Deel drie gaat over de gevangenschap van dr. B en zijn ontgoocheling als hij in zijn cel een schaakboek in handen blijkt te hebben gekregen. In deel vier komt het tot de catastrofe. In tegenstelling tot het verhaal van Zweig, waar dr. B tijdens de laatste partij opgeeft en zich geestelijk gebroken terugtrekt, stort hij in de opera helemaal in. Het komt tot een implosie, een soort oerschreeuw, die door Eva-Maria Houben vergeleken wordt met De Schreeuw van de Noorse schilder Edward Munch. In de muziek wordt dat uitgedrukt in extremen, viervoudig fortissimo afgewisseld met viervoudig pianissimo. Dinescu in het genoemde interview: “Zo’n moment moet je beleefd hebben om weer lucht te krijgen”.
    
De première tijdens de Schwetzinger Festspiele 1994 duurde een kleine twee uur en dat was niet tot ieders genoegen. Dat kwam zeker ook door het soms tergend langzame en extreme karakter van de muziek. Ook de vormgeving was opmerkelijk. Er werd niet geacteerd zoals in een ‘normale’ opera. Op een doek waren in zwart-wit (de kleuren van het schaakspel) schaduwfiguren, schaakstukken, geometrische vormen en grafisch werk te zien, uitgevoerd door poppenspelers. Nogmaals Eva-Maria Houben. “Violeta Dinescus Schachnovelle is een kameropera zonder toneel en zonder handeling geworden, een kameropera met op een doek geprojecteerde schaduwbeelden. Ze belicht met hulp van klank, licht en grafisch beeld innerlijke ontwikkelingen en een geestelijk drama.”
Dinescu kreeg het verzoek de opera voor een tournee door Oostenrijk en China in te korten tot een uur, maar daar is het door tijdgebrek niet van gekomen.

Das Schachtournier
Een kleine twee eeuwen ouder dan de opera Schachnovelle is het ‘Singspiel’ in één bedrijf Das Schachtournier. Een Singspiel is een operavorm uit de Duitstalige landen, waarin de gezongen delen worden afgewisseld met gesproken dialogen. Die Entführung  aus dem Serail van Mozart wordt als hoogtepunt van het genre beschouwd.
Das Schachtournier werd in 1809 gecomponeerd door Trautgott Maximilian Eberwein, het libretto is van de hand van August Karl Friedrich Werlich. Eberwein was violist in het orkest van het slottheater Heidecksburg bij Rudolstadt (Thüringen). Op verzoek van Eberwein schreef de plaatselijke secretaris van de kanselarij, de genoemde Werlich, een libretto. Dat ging uit van het idee dat een man de vrouw die hij aanbidt moet veroveren door allerlei beproevingen te ondergaan. Hij koos voor de variant dat de bruid door een partij schaak moet worden veroverd. Dat gebruik was bekend uit Ströbeck waar in de achttiende eeuw een jongeman die wilde trouwen eerst een partij schaak tegen de plaatselijke burgemeester moest spelen. Won hij, dan mocht hij zijn bruid meenemen, verloor hij dan moest hij een bijdrage in de gemeentekas deponeren of het in het volgende jaar met een nieuwe schaakpartij proberen. Het gebruik is later in onbruik geraakt, maar werd in 2007 opnieuw ingevoerd.
Werlich noemt in het werk de vader van de bruid Baron von Ströbeck. Ook de namen van anderen verwijzen naar het schaken, zoals Schachide, Roquine, Patt, Greco, Tamerlan en Von Springer. Het singspiel werd in 1809 in het slottheater van de Heidecksburg opgevoerd. Het enige exemplaar van het tekstboek ligt in het Thüringse staatsarchief in Rudolstadt. In 2009 gaf het Schach Verlag Ströbeck een versie uit met een hedendaagse spelling. In tegenstelling tot het libretto is de muziek niet volledig bewaard gebleven. Delen ervan zijn in het bovengenoemde archief te vinden.

Ströbecker musical
Over Ströbeck gesproken, toen het schaakdorp in 2006 gastheer was van de Europese cultuurdorpen (waartoe ook Wijk aan Zee behoort), werd de schaakmusical Ströpker Zeitsprunge opgevoerd, waarin de schaakgeschiedenis van Ströbeck wordt verteld. Dat de Ströbeckers muzikaal zijn bleek vijf jaar later. In opnieuw een schaakmusical werd de geschiedenis van duizend jaar schaak verteld, onder de titel Guncellin 2011 – So könnte es gewesen sein. Jürgen Westphal schreef de tekst, componist Christoph Zwiener zorgde voor de muziek.

Een laatste uitstapje naar het muziektheater betreft de operette Schach dem König (1935), gecomponeerd door de Duitse operettecomponist Walter Goetze (1883-1961). Het werk telt drie bedrijven. Zijn belangrijkste operettes schreef hij in de periode tussen de twee wereldoorlogen. Of Schach dem König behalve de titel echt met schaken te maken heeft is overigens de vraag. Het libretto van Paul Harms gaat over de Engelse koning Jacobus I die roken strafbaar stelde, maar zelf bij het roken betrapt werd. Hij stond schaak in overdrachtelijke zin.
Er is een opname uit 1958 van het koor en orkest van de WDR, met solisten, onder leiding van Franz Marszalek. Korte fragmenten zijn te beluisteren op open spotiy, itunes en youtube, bijvoorbeeld https://www.youtube.com/watch?v=H0AHUoemQWQ.

Schachspiel für zwei Orchester
Een curieus werk op het gebied van orkestmuziek is Schachspiel für zwei Orchester van de Duitse componist en dirigent Hans Zender. Beide orkesten bestaan uit zestien musici. Het gaat hierbij niet om een gevecht tussen de twee orkesten maar om de combinatie van twee klankvelden en de stapsgewijze veranderingen van de klankkleuren en harmonieën, die volgens een uitleg te vergelijken zijn met schaakzetten. Het werk duurt ongeveer tien minuten en ging in 1970 in première bij het orkest van de Hessische Rundfunk.

De Nederlandse componist Richard Rijnvos schreef in 1993-1994 Stanza. Hij baseerde zich bij het schrijven op de raadselcanon Ave Maris Stella (ongeveer 1549) van de Nederlandse componist Ghiselin Danckerts. Deze canon heeft de vorm van een schaakbord gevuld met noten. De drie delen Stanza duren samen 27 minuten. Deel 1 is opgedragen aan de Italiaanse componist Aldo Clementi, zelf een goede schaker. Deel 2 is opgedragen aan de Amerikaanse componist en enthousiaste schaker John Cage. Cage zullen we in een latere aflevering nog tegengekomen. Deel 3 is opgedragen een fluitist Rik Andriessen. Geen schaker meldt de website van Rijnvos, waar het werk te beluisteren is. Fragmenten uit de drie delen kunt u hier beluisteren: http://www.richardrijnvos.com/works/cycles/stanzaaudio.htm.

De laatste aanvulling betreft een opname van jazzgrootheid John Lewis, een van de namen achter The Modern Jazz Quartet. Samen met zijn vrouw Mirjana maakte hij de dubbel CD The Chess Game. Het gaat om een verjazzte versie van de Goldbergvariaties van Bach, waaruit blijkt dat Bach ook kan swingen. John Lewis speelt zijn delen op piano, Mirjana de hare op klavecimbel. Die laatste delen dragen allemaal schaaknamen, zoals Queen’s Pawn Opening, Knight to Bishop 3, Pawn to King 5, En passant, enzovoort. Gedeelten zijn te beluisteren op youtube. Twee fragmenten staan op youtube: https://www.youtube.com/watch?v=ukWQ1Tyo34g en https://www.youtube.com/watch?v=2WYTmgviq1s.

Elektronische muziek
We eindigen deze aflevering met elektronische muziek. In een nieuwsbrief van het Max Euwe Centrum mag de Euwe Suite van componist Rodney Waschka niet ontbreken. Waschka die zichzelf een heel zwakke schaker noemt is tegenwoordig hoogleraar elektronische muziek aan de Universiteit van South Carolina. Hij is vooral bekend vanwege zijn ‘algoritmische’ composities, ongebruikelijke opera’s en andere werken voor theater. Hij studeerde onder andere elektronische muziek aan het Instituut voor Sonologie van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Zijn Euwe Suite uit 1985 is een werk op tape en is gebaseerd op schaakpartijen van Max Euwe. Het duurt vijftien minuten.
Per e-mail lichtte Waschka zijn compositie toe. Hij ontwierp een computerprogramma dat bepaalde eigenschappen (pitches) toewees aan velden op het schaakbord zodat het gebruik van dat veld een bepaald geluid opleverde. Het was mogelijk een schaakpartij aan dat programma toe te voegen. “In ten minste een van de delen wees ik ook een bepaald timbre toe aan een type stuk. Als er bijvoorbeeld een paard op c6 terechtkwam leverde dat een zekere digitale synthese op, bijvoorbeeld een schetterend of een pompend geluid. Een pion die op hetzelfde veld landt zou hetzelfde geluid voortbrengen, maar met een ander timbre.”
Waschka gebruikte vijf verschillende partijen van Euwe voor het werk. Euwe-Colle 1926, een partij uit de match van 1935, een partij uit de match van 1937 (in beide gevallen wist hij niet meer welke), Euwe-Najdorf 1954 en zijn laatste wedstrijdpartij tegen Moonen (1981).

We vroegen hem hoe hij op het idee van de compositie kwam.
“Als student aan de Universiteit van North Texas was ik geïnteresseerd in algoritmisch componeren. Het merendeel van mijn huidige werk ligt nog steeds op dat terrein. Ik hield van schaken en ik kreeg een knipsel over de dood van Euwe in handen, waarin een van zijn partijen stond. Ik werkte in die tijd in de studio’s voor computermuziek van die universiteit met het Synclavier digitaal muzieksysteem. Toen ik nadacht over een idee voor een stuk, realiseerde ik mij dat een schaakbord behandeld kon worden als tweedimensionale matrix in een computerprogramma. Die ideeën kwamen samen in mijn hoofd en vormden het beginpunt van het stuk.
De Euwe Suite ging in april 1985 in première in Denton, Texas. Ik geloof dat er ook nog uitvoeringen zijn geweest in San Antonio, Austin en Fort Worth en er is ten minste een radio-uitzending geweest in Colorado. Het werd uitgebracht op het IRIDA platenlabel van Jerry Hunt als onderdeel van een album met de naam Cartography. Misschien is het dus nog vaker uitgezonden zonder dat ik daarvan op de hoogte ben.”

Jeux imaginaires
De Zweedse componist Sten Hanson (1936-2013) schreef The Chessmen of Mars als onderdeel van het John Carter Songbook, twaalftoonsmuziek met elektronisch bewerkte menselijke stem, gebaseerd op de sciencefiction boeken van Edgar Rice Burroughs. Duur 3:44.
De Zweedse componist Aake Parmerud ten slotte heeft zich gespecialiseerd in elektronische muziek. De 22ste partij uit de tweekamp Karpov-Kasparov 1992 inspireerde hem in 1993 tot het maken van Jeux Imaginaires. Parmerud noemde het ‘een fantasie over tijd en strategie’. De compositie zet de partij niet rechtstreeks in muziek over, maar diende voor Parmerud meer ‘als een meditatief uitgangspunt voor het componeren van de muziek’.
Op zijn website schrijft hij dat hij iedere avond na zijn werk als componist de partij, of een paar zetten eruit, naspeelde. Dat was niet alleen een aangename afleiding na gedane arbeid, maar hij ontdekte ook dat het naspelen van de partijen hem meer en meer bewust maakte van de overeenkomst tussen schaken en componeren. “Het iedere avond als een klein ritueel naspelen van de partij leverde nieuwe ideeën op en energie om te componeren, zonder dat er noodzakelijkerwijs herkenbare parallellen tussen de muziek en de partijen ontstonden.” Jeux Imaginaires won in 1993 de Stockholm Electronic Arts Award.