Schaken is hersengymnastiek voor de geest. Hersens zijn net als spieren. Als je ze niet gebruikt worden ze zo slap als pap: ‘Use it or lose it.’ Wie regelmatig schaakt, blijft op oudere leeftijd mentaal fit. Door te schaken onderhouden oudere mensen sociale contacten. Ze voelen zich daardoor prettiger, wat positief doorwerkt op hun fysieke gezondheid. Onderzoek duidt er op dat schaken preventief of vertragend werkt ten aanzien van dementie. Het brein is plastisch, oudere schakers kunnen nog lang op niveau presteren.
Deze thema’s komen aan bod in het boek ‘Schach und Alter’ (schaken en leeftijd) van de Oostenrijkse cultuurwetenschapper Ernst Strouhal (2011, Springer-Verlag, Wenen). In het boek komen diverse auteurs aan het woord, waar onder artsen, sociologen, psychologen en cultuurwetenschappers. Na een bespreking van artikelen uit het boek van Strouhal komen in dit verhaal ook psycholoog GM Krogius en de Nederlandse psychowetenschappers Sitskoorn, Van der Zee en Aleman aan het woord.
Een waarschuwing vooraf: pas op met al te makkelijke conclusies. Variërend per land schaakt vaak 10 tot 20 procent van de bevolking wel eens een partij. Veelal zijn dat mensen met een hogere opleiding. Die hebben meestal beter betaald en gezonder werk en eten gezonder. Als schakers ouder worden dan de gemiddelde medeburger kan dat dus ook door andere oorzaken dan schaken komen.
Vraag
De westerse samenleving vergrijst. Al in 2030 is een kwart van de samenleving 60-plusser. Dat betekent dat veel meer mensen lichamelijke (ziekten, klachten) en mentale (vereenzaming) problemen krijgen. Wat schaken fysiek, cognitief, sociaal en emotioneel voor ouderen kan betekenen, wordt daarmee een steeds belangrijker vraag.
Bij schaken gaat het niet alleen maar over prestaties leveren, maar ook over de sociale en emotionele betekenis van het beoefenen van het spel. Het schaakspel heeft een aantal kenmerken waardoor het erg geschikt is als hersengymnastiek. Een groot voordeel is dat het op allerlei niveaus beoefend kan worden, van beginner tot grootmeester. In een schaakpartij lost iedereen op zijn eigen niveau problemen op en maakt op zijn eigen niveau plannen. Iedereen kan daarmee schaken op de top van zijn kunnen. Zo kun je topsport ook zien. De verhalen in het boek van Strou hal gaan vooral over mannen. Slechts een paar procent van de leden van schaakclubs is vrouw. Bijgevolg zijn er over hen weinig onderzoeksgegevens op dit gebied.
Grabner
Wat is schaakdenken eigenlijk? Psycholoog Roland H. Grabner bijt het spits af in het boek van Strouhal met een beschouwing over schaakexpertise. Hij betoogt dat die meer op training dan op intelligentie is gebaseerd. Schaakdenken is grotendeels op kennis van patronen gebaseerd, stelt Grabner onder verwijzing naar De Groot en ook Simon en Chase. Experts hebben een goed geheugen voor patronen. Dat geheugen is domeinspecifiek, het heeft geen transferwaarde naar andere gebieden. Wie veel openingsvarianten onthoudt, kan niet zomaar een lange boodschappenlijst onthouden.
Om expertise te ontwikkelen is veel training nodig. Voor topschakers geldt algauw zo’n tien jaar 2,25 uur per dag ofwel 10.000 uur. Daarnaast zijn ook doelgerichte training (zie ook Ericsson, deliberate practice) en goede trainingsomstandigheden (trainer, materiaal, methoden, faciliteiten) nodig.
Het schaakdenken berust op een aantal functies, zoals het geheugen, waarvoor meer of minder aanleg bestaat. Begaafdheid is gebonden aan een bepaald prestatiedomein. Het is niet hetzelfde als intelligentie. Intelligentie kun je definiëren als algemeen cognitief prestatievermogen. Het is een meer-dimensioneel verzamelbegrip voor verschillende vaardigheden (spraak, getallen, ruimte enz.) Volgens Spearman bestaat er een ruim 50 procent positieve correlatie tussen diverse domeinen, die hij benoemt als de algemene intelligentiefactor g.
Hogere intelligentie vertaalt zich in betere informatieverwerking: snel, veel, goed. Intelligentie is een kwestie van ‘hardware’ in het brein. Intelligentie heeft een sterke relatie met aanleg ofwel potentieel. Maar die moet je wel ontwikkelen. Een plantje groeit ook niet als het geen water krijgt. Door breinactivering ontstaat neurale efficiëntie, dat wil zeggen dat de ‘bedrading’ zich beter ontwikkelt en beter werkt.
Volgens Grabner is er sprake van een beperkte relatie tussen intelligentie en schaakniveau. Bij promotie-onderzoek in Graz vond hij een correlatie van 20 procent tussen numerieke intelligentie en schaaksterkte. Causaal zegt dat niets: het verband is wellicht het gevolg van oefenen, of wellicht zijn vooral numeriek sterke mensen aangetrokken tot schaken. Grabner vond een iets sterkere correlatie (.50) tussen prestatieniveau en hoe lang iemand schaakt. Hij constateert een relatie tussen persoonlijkheidskenmerken (doorzettingsvermogen) en schaken, maar die is vooral domeinspecifiek.
Grabner stelt vast dat Intelligentere mensen problemen efficiënter oplossen (minder hersenarbeid). Maar ook hier is de oorzaak-gevolg vraag aan de orde: worden schakers neuraal efficiënter door te schaken of is het efficiëntere denken een functie van hogere intelligentie. In ieder geval stelt Grabner in zijn Graz-onderzoek vast dat de beste prestaties op het schaakbord geleverd worden door mensen die veel expertise koppelen aan hoge intelligentie. Hij merkt daarbij op dat zowel door expertise (patroonherkenning, vuistregels en vaardigheden toepassen) en intelligentie sprake is van efficiëntere neurale activiteit.
Pils
Arts Katharina Pils en mede-auteurs maken onderscheid tussen kalenderleeftijd en biologische leeftijd. De biologische leeftijd verwijst naar de fysieke en psychische conditie van mensen. Die wordt bepaald door genetische factoren en individuele leefwijze, alsook sociale en omgevingsfactoren. Individuele leefwijze hangt samen met het zelfbeeld van mensen. Bij het ouder worden maakt het voor de kwaliteit van je leven uit hoe je het zelf ervaart en hoe je er mee omgaat. Schaken kan daar een positieve rol in vervullen. Pils c.s. wijzen op statistisch onderzoek van Rolland en Vellas. Daar uit zou blijken dat naast genetische aanleg levensstijl van invloed is op het voorkomen van dementie.
Charness
Psycholoog prof. Neil H. Charness onderzoekt cognitieve voorwaarden voor schaakexpertise en veranderingen in cognitieve prestaties gedurende de levensspanne. Wie prestaties wil blijven leveren moet blijven oefenen, concludeert hij. Oudere mensen verwerken minder snel informatie dan jongere. Hij meent dat jongere schakers voordeel hebben bij tactische stellingen omdat ze makkelijker gecompliceerde stellingen doorrekenen. Ouderen presteren volgens hem optimaal in meer positionele stellingen omdat ze kunnen terugvallen op grotere kennis van patronen.
Charness stelt dat mentale vaardigheden die getraind worden goed behouden blijven bij het ouder worden. Hij is sceptisch over directe transferwaarde naar andere levensdomeinen. Met Thorndike meent hij dat trainen vooral invloed heeft op de geoefende vaardigheden zelf (zoals je ook geen wijzer mens wordt door Latijnse grammatica te leren). Wel veronderstelt hij indirecte meerwaarde-effecten: als ouderen schaken denken ze over hun denken, ze zijn actief, plannen hun activiteiten en krijgen mogelijk een betere zelfbeeld door het leveren van prestaties. Het prestatievermogen van ouderen kan naast slijtage ook verminderen doordat ze minder ambitieus zijn en minder tijd aan hun sport spenderen dan jongere mensen.
Schmiedek
Psycholoog prof. Florian Schmiedek is betrokken bij een langdurige studie naar ouderen in Berlijn en bij het Max Planck Institut fur Bildungsforschung. Ouderen boven 65 jaar blijven tegenwoordig langer gezond en kunnen ook nieuwe dingen leren op het gebied van vloeibare intelligentie, constateert hij. Vloeibare intelligentie (fluid intelligence of fluid reasoning) betreft het vermogen tot abstract logisch redeneren, flexibel denken en probleem oplossen. Uitgekristalliseerde intelligentie (crystallized intelligence) betreft de hoeveelheid in het leven verzamelde kennis, vaardigheden en ervaring.
Bij schaken spelen diverse functies een rol zoals varianten berekenen, geheugen, besluitvaardigheid en ervaring met patronen. Ouderen beschikken over verminderde vloeibare intelligentie, maar ze kunnen dat deels compenseren door uitgekristalliseerde intelligentie, stelt Schmiedek. Dus waar het lastiger wordt om veel varianten nauwkeurig door te rekenen, is het voor oudere schakers handiger om meer positionele stellingen met bekende patronen te spelen. Schmiedek constateert dat dergelijke schaakexpertise lang behouden blijft.
De psycholoog stelt dat hersenen veranderen door ervaring en verbeteren door oefening. Deze plasticiteit blijft levenlang behouden. Ouderen kunnen nieuwe dingen leren, maar de vraag is wel hoeveel en hoe makkelijk. Nieuwe denkstrategieën zijn op oudere leeftijd moeilijker te leren. Schmiedek vermoedt dat schaken op zich de kwaliteit van denken op andere gebieden niet verbetert (geen transfer). Door te schaken houden ouderen wel sociale contacten en een actieve levensstijl waardoor ze hun lichamelijke conditie houden en zich prettig voelen.
Uit onderzoek van het Planck Institut blijkt dat ouderen die zich lichamelijk meer gingen inspannen al na enkele weken ook op denkvaardigheden beter presteerden. Schmiedek acht het plausibel dat iets nieuws leren zoals schaken een positieve ervaring is die goed is voor het zelfbeeld. Dat versterkt de motivatie, waardoor mensen actiever worden en minder last hebben van depressies. Een voordeel van schaken is dat mensen het hun leven lang kunnen blijven doen.
Schmiedek heeft twijfels bij het nut van allerlei zogeheten breintrainingen. Ook al zou heel veel trainen een beetje cognitieve winst opleveren, dan moet je je volgens hem afvragen wat de kosten-batenverhouding is. Dan kan je beter iets cognitiefs doen wat je leuk vindt, zoals schaken.
Via de route van motivatie kan schaken een meerwaarde hebben voor ouderen, concludeert Schmiedek. Leren schaken of op redelijk niveau blijven presteren levert succeservaringen op. Die succeservaringen geven zelfvertrouwen waardoor mensen gemotiveerd zijn, meer plezier hebben en meer durven. Als ze daardoor andere dingen gaan doen die ze ook blijken te kunnen, is dat een transfereffect.
Kindermann
GM Stefan Kindermann spreekt in het boek in een dialoog met Ernst Strouhal over de relatie tussen ouder worden en het leveren van prestaties. Strouhal vraagt om een vergelijking tussen Kindermann op 20- en 50-jarige leeftijd. Kindermann voelt zich nu niet wezenlijk ouder, maar hij speelt nu minder en zijn motivatie is veranderd. Daarnaast is het schaken zelf ook erg veranderd door de komst van de computer. Analyses zijn door de computer veel nauwkeuriger geworden, er is veel informatie beschikbaar. Het spel is daardoor rijker en veel concreter geworden. Romantiek heeft plaatsgemaakt voor concretere analyse, meer wetenschappelijke inzichten en hard werken in de voorbereiding op partijen.
Kindermann stelt vast dat hij op oudere leeftijd meer ervaring heeft en de essenties van veel meer varianten kent. Anderzijds kost het hem meer moeite zich te motiveren om complexe problemen op te lossen. Hij denkt nu sterker dan vroeger te zijn, maar dat heeft ook met de algemene ontwikkeling van het spel te maken. Kindermann noemt als kenmerken van een goede schaker: sterke concentratie, goed voorstellingsvermogen en de vaardigheid om snel de kern van een stelling of probleem te bevatten. De sterke speler onderscheidt zich doordat hij sneller de essentie raakt (de goudader).
Kindermann stelt vast dat jongeren makkelijker varianten berekenen dan ouderen. Daar staat tegenover dat ouderen meer kennis en ervaring hebben. De motivatie en vaardigheid om tot de kern van een specifieke stelling door te dringen nemen echter af. Met algemene overwegingen (kennis en ervaring) alleen kom je er niet, stelt Kindermann. Je moet in een schaakpartij altijd weer een concrete situatie beoordelen. En dat is hard werken. Zelf heeft hij de neiging om stellingen overzichtelijk te houden, terwijl stellingen soms complex en chaotisch zijn en een dynamische benadering vragen, wat meer cognitieve arbeid vergt. Schakers verschillen ook, onafhankelijk van hun leeftijd, in de mate waarin ze een goed geheugen hebben. Kindermann heeft altijd al algemene ideeën en structuren goed onthouden en concrete zaken slecht. Hij noemt het belangrijk om de essenties uit partijen te halen en die onthouden. Hij merkt op dat je door de keuze van bepaalde openingen in rustige stellingen terecht kunt komen die je als oudere speler makkelijker kunt hanteren.
Kindermann constateert dat de fysieke kracht en concentratievaardigheid afnemen met het ouder worden. Dat geldt ook voor de motivatie zich heel diep in een specifieke stelling te verdiepen. Ook is algemene zin is de motivatie vaak minder. Dat zou het gevolg kunnen zijn van het niet meer zien van interessante doelen. Als je jong bent wil je bijvoorbeeld GM worden. Als je 50 bent, ben je het al of weet je dat je het niet meer wordt. Daarnaast kunnen ook andere zaken als gezinsleven belangrijker worden.
Je kunt bijleren op oudere leeftijd door je te verdiepen in bepaalde stellingtypen, stelt Kindermann. Dat doe je door modelpartijen na te spelen en eigen partijen te analyseren. Doordat hij meer kennis, ervaring en begrip heeft dan vroeger kan Kindermann voorbeeldpartijen beter taxeren dan vroeger.
Kindermann heeft een onderzoeksproject ‘Königsplan’: welke strategieën kan je gebruiken voor planning en probleem oplossen. Pas als je weet hoe je beslissingen neemt, kan je uitvinden welke denkmethode je toepast en dan pas kun je daarmee iets doen in andere levensdomeinen. Duidelijk is in ieder geval, stelt Kindermann, dat voor alle leeftijden geldt dat schaken concentratievaardigheid versterkt en delen van de fantasie prikkelt als je nieuwe ideeën en patronen zoekt. Daarnaast leert schaken de vaardigheid om te reflecteren over je eigen problemen. Een emotioneel probleem bij het ouder worden is dat je verliest van mensen waar je eerder nog van won. Dat kan pijn doen ook al weet je de redenen, zoals minder trainen en motivatie. Kindermann constateert: ‘Ouder worden is niet voor bangerikken’.
Pfleger
Helmut Pfleger is grootmeester, arts, psychotherapeut en journalist. Hij beschrijft in een artikel het prestatievermogen van schakers op latere leeftijd. Schaken is een metafoor voor het leven maakt hij duidelijk aan de hand van voorbeelden van Von Goëthe (‘schaken is een slijpsteen voor de geest’) en Donner (‘wie schaakt, moet mat verwachten’). Schaken is tot op hoge leeftijd op hoog niveau mogelijk, zegt Pfleger onder verwijzing naar GM Viktor Korchnoi, GM Andor Lilienthal, GM Miguel Najdorf, IM Enrico Paoli en GM George Koltanowski.
Pfleger vindt het opmerkelijk dat hij geen demente topschakers kent. Hij concludeert dat schaken belangrijk is voor de geestelijke gezondheid en preventief werkt ten aanzien van dementie. Hij noemt diverse onderzoeksresultaten. Neuropsychologe Isabel de la Fuente deelde in Hospital Clinico van Valencia 120 ouderen in twee groepen op. In een groep die anderhalf uur per week schaakles kreeg stegen bij tweederde van de deelnemers cognitieve vaardigheden. Dat was niet het geval bij de andere groep die andere cursussen deed. Het onderzoek is op diverse plaatsen beschreven door de Spaanse schaakjournalist Leontxo Garcia. Prof. Joe Verghese van het Albert Einstein College of Medicine (2003) komt tot een soortgelijke conclusie: schaken vermindert het risico op dementie. Als verklaring geeft de onderzoeker dat door breinactiviteit nieuwe cellen en neurale verbindingen worden aangemaakt. Onderzoek van Robert S. Wilson e.a. in Chicago (2007) onder 700 gemiddeld 80-jarigen gaf aan dat cognitief actieve mensen, die onder meer schaak speelden, 2,6 keer minder kans hadden op dementie.
Pfleger noemt drie redenen waarom schaken het brein fit houdt: – Schaken vereist concentratie en flexibel denken – Via partijen communiceer je met andere mensen en beleef je plezier – Schaken creëert door het complexe karakter van het spel een levenslange passie
Hij verwijst daarbij naar dr. Shelly Carson van Harvard University die stelt dat het brein van ouderen effectiever georganiseerd is dan dat van jongeren. Ouderen filteren meer essenties uit een veelheid aan informatie. Ze kunnen beter hoofdzaken en bijzaken onderscheiden.
Genoemde conclusies komen overeen met de resultaten van diverse epidemiologische studies, waaruit blijkt dat ouderen met een hoger opleidingsniveau minder kans hebben op het ontwikkelen van Alzheimer. Mogelijk hebben zij een grotere ‘cognitieve reserve’ opgebouwd waarmee zij afbraakprocessen langere tijd kunnen compenseren.
Schaack
Journalist en uitgever van het culturele schaakmagazine KARL Harry Schaack heeft in Duitsland onderzoek gedaan naar motieven en zelfbeoordeling van actieve oudere schakers (70-85 jaar, gemiddeld 74). Hij interviewde veertien mentaal gezonde mannen met een gemiddelde rating van 1953. Hun opleiding was bovengemiddeld en ze hadden vroeger leidinggevende functies vervuld. Fysiek had er slechts één problemen. De mannen hadden veel sociale contacten, twee waren levenslang vrijgezel en ze deden veel aan fysieke activiteiten. Dit is geen representatief onderzoek, maar het levert wel diverse aandachtspunten op. Schaack wijst er op dat uit divers onderzoek blijkt dat mensen met een leidinggevende positie later gemiddeld minder dementie krijgen
Hij attendeert er op dat er verschillende vormen van dementie zijn en dat genetische aanleg een rol speelt. Er bestaat twijfel over de mogelijkheid om de meest voorkomende vorm, Alzheimer, te voorkomen Volgens Schaack zijn er evenwel aanwijzingen dat de progressie van de ziekte vertraagd kan worden. Hij noemt diverse factoren die daar een bijdrage aan kunnen leveren: goede voeding, behandeling van fysieke ziekten, fysieke training en mentale training. Een sociaal netwerk draagt bij aan een positieve levensinstelling, die ook bijdraagt aan het vertragen van fysieke achteruitgang.
Schaack noemt cijfers over schakende ouderen in Duitsland. Van de groep 70-85 jarigen verschijnt 94 procent van de leden op de club. Van deze 8584 leden is 2,3 procent (202) vrouw. Uit cijfers van de Duitse schaakbond DSB blijkt het aantal leden tussen 2000 (91.414) en 2009 (89.757) met 1,8 procent te zijn afgenomen. Het aantal 70-plussers is echter toegenomen van 4375 tot 8200. In het kielzog daarvan zijn er steeds meer seniorentoernooien en speciale seniorenprijzen in toernooien.
Opvallend is dat bij gewone toernooien een ratingverschil van 100-150 punten een goede voorspeller voor winst van een partij is. Bij ouderen ligt die bandbreedte op het dubbele als gevolg van vermoeidheid, medicijngebruik en gezondheidsomstandigheden. Seniorenpartijen worden in Duitsland ook steeds vaker in de ochtend gespeeld, omdat dat beter in de pas loopt met energieniveau en bioritme. Qua motivatie onderscheiden oudere toernooideelnemers zich niet van jongeren: ze willen winnen. Een aantal ouderen kan afnemend niveau niet verkroppen en stopt. Anderen stellen zich andere doelen, zoals bijvoorbeeld een mooie partij spelen.
Sociale aspecten zijn belangrijk voor de oudere toernooideelnemers. Veel spelers kennen elkaar al lang en ze vinden het prettig elkaar weer te ontmoeten. Veel Duitse seniorentoernooien maken deel uit van een ‘totaal concept’ met sightseeing, activiteiten voor meegereisde echtgenotes en gezamenlijk eten. Vaak vinden de toernooien in kuuroorden plaats. Enkele geïnterviewden noemden dat ze met het ouder worden meer behoefte hebben op hun leven terug te blikken. Ze vinden het prettig via schaken anderen te ontmoeten met wie ze ervaringen en inzichten kunnen uitwisselen.
Veel oudere schakers blijven ‘bij de tijd’ doordat ze actief zijn als vrijwilliger binnen hun vereniging. Desgevraagd noemden toernooischakers als voordelen van het schaken het bevorderen van concentratievermogen, probleemoplossend vermogen, rekenvaardigheid, flexibiliteit, creativiteit, zelfbeheersing en besluitvaardigheid. De geïnterviewden waren allen van mening dat hun geheugen er niet door bevorderd wordt, wel denken ze dat het op peil blijft door te schaken.
Schaack wijst er op dat uit veel onderzoek blijkt dat een actief sociaal leven tot betere fysieke en psychische gezondheid en langer leven leidt. Schaken levert die sociale contacten op. Door te schaken in de vorm van toernooibezoek en verenigingsleven worden ouderen gestimuleerd partijen te analyseren, schaakliteratuur te lezen, deel te nemen aan trainingen, les aan jeugd te geven, schaakprogramma’s op de computer te leren en mensen te ontmoeten. Die ‘secondaire kwaliteiten’ van het schaken geven een positief gevoel, zin aan het leven en ze stimuleren een gevoel van eigenwaarde. Competitie in toernooien stimuleert tot prestaties leveren en draagt daarmee bij aan vitaliteit.
Ehn
Socioloog, schaakhistoricus en journalist Michael Ehn constateert dat over de schaakwereld weinig sociologische en demografische literatuur voorhanden is. Wel kun je uit ratinglijsten nog enige gegevens halen, zoals leeftijd en speelsterkte. Uit onderzoek van Ehn in Wenen blijkt dat 60 plussers het vaakst de schaakvereniging bezoeken. Daar zijn twee voor de hand liggende verklaringen voor: ze hebben meer tijd en een grotere sociale behoefte tot contact dan jongere mensen. Dat jongere mensen minder vaak op verenigingsavonden komen verklaart Ehn uit beroepsverplichtingen en de mogelijkheid om op internet te spelen. Binnen schaakclubs hebben mensen sociale contacten, veel clubschakers hebben vooral contacten binnen hun vereniging, constateert Ehn. Dat geldt vooral de wat sterkere schakers.
Ehn onderscheidt vijf vaak genoemde motieven om een schaakclub te bezoeken: een serieuze partij spelen, voor de gezelligheid schaken, vrienden ontmoeten, mensen leren kennen en schaken als vrije tijdsactiviteit. In onderzoek van Ehn noemen 55-plussers meer dan andere leeftijdscategorieën vooral schaken voor de gezelligheid en vrienden ontmoeten als hoofdmotieven om een schaakclub te bezoeken. Schaken heeft als voordeel dat het een individuele sport is die je in staat stelt te laten zien wat je kan presteren. Het ratingsysteem geldt daarbij als seismograaf om de mate van mentale fitheid te peilen, merkt Ehn op.
Krogius
Psycholoog GM Nikolai Krogius heeft in zijn boek ‘Psychologie im Schach’ (Duitse versie, 1991) diverse aspecten van de relatie tussen schaakprestaties en leeftijd onderzocht. Hij stelt dat je bij het ouder worden niet alleen naar biologische, maar ook naar psychologische aspecten moet kijken. Leefomstandigheden zijn van invloed op prestatievermogen. Andere aspecten zijn volgens Krogius de leeftijd waarop iemand begonnen is, algemene intelligentie en de mate van zelfreflectie. De langdurige carrières van Botwinnik, Lasker en Korchnoi hebben zijns inziens veel van doen met vechtlust en zelfreflectie. Een creatieve persoonlijkheid en karaktersterkte kunnen lang behouden blijven.
Krogius onderzocht twee groepen wereldtoppers. De groep die voor het tiende jaar begon was ruim vijftien jaar aan de top, de groep die na tien jaar begon bijna twaalf jaar. Kotov beweerde in 1945 dat een schaker tussen 30 en 45 jaar op zijn sterkst is. Krogius vond als hoogtepunt een gemiddelde leeftijd van 35 jaar bij schakers, waarbij de duur waarop iemand op topniveau speelt individueel sterk varieert. Het bereiken van de top ligt bij andere activiteiten anders, constateert Krogius. Poëten zouden volgens hem tussen 30 en 35 jaar een hoogtepunt bereiken, filosofen na hun veertigste.
Na een hoogtepunt volgt vaak nog een tweede piek aan het eind van de carrière, constateert Krogius. Die vindt zes jaar plaats na het topniveau, zo rond 44 jaar. Echter, alleen bij spelers die na hun tiende jaar waren begonnen. Een interessante vraag bij schakers die vroeg beginnen is welke invloed dat eventueel op hun denkwijze en op hun karakter heeft. Krogius trekt een vergelijking met het leren van een taal voor of na het tiende jaar. Hij wijst op Rubinstein die leerde schaken op zijn achttiende en vaker tactische blunders maakte dan spelers van vergelijkbaar niveau. Krogius stelt vast dat topschakers, die na hun tiende jaar begonnen zijn, twee keer zo vaak tactische blunders maken als spelers met een vergelijkbaar niveau. Dat zou het gevolg zijn van mindere intuïtieve stellingsbeoordeling en rekenvaardigheid. Bij alle spelers constateert hij na het veertigste jaar afname van de kwaliteit van variantenberekening. Spelers die voor hun tiende begonnen, kwamen in zijn onderzoeksgroep ook minder vaak in tijdnood. Jong geleerd is kennelijk oud gedaan.
Kavalek
Op steeds jongere leeftijd bereiken schakers de wereldtop. Van invloed daarop zijn computer en internet (meer informatie, analyseren van partijen), betere trainingsmethoden, frequenter contacten tussen schakers en meer toernooien. Ook is meer geld beschikbaar. Euwe was bijvoorbeeld amateur. GM Lubomir Kavalek wijst er in een artikel in de Huffington Post op dat Kasparov op zijn 22e wereldkampioen werd en Steinitz op zijn 50e. Magnus Carlsen werd al op zijn 19e de sterkste speler ter wereld.
Het plastische brein
Diverse Nederlandse wetenschappers geven aan dat en hoe het brein van ouderen op latere leeftijd in een goede conditie kan blijven.
Sitskoorn
Prof. Margriet Sitskoorn (klinische neuropsychologie) schrijft in haar boek ‘Het maakbare brein’ dat de hersenen (het brein) plastisch zijn. Hersenen zijn van invloed op eigenschappen en vaardigheden van mensen, op zowel hun motoriek, zintuiglijke waarneming, denken en emoties. Je hersenen bepalen je gedrag. Maar je gedrag beïnvloedt ook de ontwikkeling van je hersenen, je kunt door je gedrag en oefeningen ook de kwaliteit van je hersenen verbeteren.
Van der Zee
Prof. Eddy van der Zee (moleculaire neurobiologie) bestudeert hersenprocessen die aan de basis liggen van leren en geheugen. In zijn boek ‘Het vitale brein’ stelt hij dat het brein van ouderen zich verder kan ontwikkelen door het oefenen van de hersenen. Hij stelt dat het brein na het zestigste levensjaar een ingrijpende ontwikkeling doormaakt. Het gaat zichzelf spontaan reorganiseren. Het oudere brein kan daardoor bepaalde taken beter uitvoeren dan het jongere. De hersenen schakelen over naar een manier waarop ze sneller en makkelijker omgaan met bestaande kennis. Tegelijk wordt het moeilijker om nieuwe informatie te verwerken. Je kunt als het ware betere de weg vinden in je eigen brein. Het is belangrijk voor hersencellen dat ze actief blijven, anders sterven ze.
Aleman
Prof. André Aleman (neuropsychologie) beschrijft in zijn boek ‘Het seniorenbrein’ de ontwikkeling van hersenen na het 50e jaar. Met het ouder worden, wordt geheugen minder, de denksnelheid trager en het vermogen tot plannen en overzicht houden neemt af. De slijtage valt echter mee en sommige andere hersenfuncties worden juist beter. Zo zijn 50-plussers bijvoorbeeld stressbestendiger. Door opgedane kennis en ervaring kunnen ze lastige situaties beter beoordelen en beter besluiten nemen. Hersendelen kunnen last van slijtage krijgen, maar functies kunnen worden overgenomen door andere hersengedeelten. Ook groeien er nog cellen bij, vooral als ouderen lichamelijk actief zijn.
Om het brein gezond te houden geeft Aleman een aantal tips:
– Voldoende beweging, minimaal drie maal per week half uur
– Anderhalve liter water per dag
– Niet te veel eten
– Bewust leven (nadenken) activeert het brein
– Lezen van boeken houdt hersenen actief
– Een cursus volgen, muziekinstrument of taal leren of schaken werken goed
Wat werkt niet: Ginseng, geheugenpillen, continu dezelfde puzzels oplossen.
Welzijn, gezondheid, preventie en revalidatie
Een conclusie dringt zich op: Schaken is bevorderlijk voor het welzijn en de gezondheid van ouderen. Als ze zich geestelijk beter voelen, werkt dat positief door in hun fysieke conditie. Door schaken gebruik je je hersenen en blijven ze langer fit. Door te schaken houd je contact met andere mensen. Schaken leren toont dat je nieuwe dingen kunt leren op oudere leeftijd en draagt daarmee bij aan een positief zelfbeeld. Het lijkt zinvol schaakclubs op te richten in ziekenhuizen, verpleeghuizen, instellingen voor langdurige revalidatie en buurthuizen. Schaken biedt ouderen een hobby, uitdaging, mogelijkheden tot contact en zelfontplooiing. Het is mogelijk een kostenbesparende investering in de gezondheidszorg.
Bronnen:
Aleman, André, Het seniorenbrein, 2012, Atlas, Amsterdam.
Berlin Aging Study (Duits en Engels)
www.base-berlin.mpg.de
Der Königsplan, Stefan Kindermann
www.koenigsplan.de
‘Het vitale brein’ van prof. Eddy van de Zee, radio-interview
http://nos.nl/audio/376291-oog-woensdag-het-vitale-brein-van-een-zestiger.html
Intelligentie, fluid en crystallized
http://en.wikipedia.org/wiki/Fluid_and_crystallized_intelligence
Kavalek in Huffington Post
www.chessbase.com/newsdetail.asp?newsid=8622
Krogius, Nicolai, Psychologie im Schach, 1991, Ullstein Schachbuch.
Preventie dementie door schaken, artikel Leontxo Garcia, Magazine Karl, 3/2012 en
www.chessbase.com/espanola/newsdetail2.asp?id=8386
Schach und Alter, Ernst Strouhal 2011, Springer-Verlag, Wenen.
Sitskoorn, Margriet, Het maakbare brein, 2006, Bert Bakker, Amsterdam.
Tien voordelen van schaken site ChessVibes
http://www.chessvibes.com/reports/10-big-brain-benefits-of-playing-chess
Veminderde kans op Alzheimer door cognitieve reserves
http://nl.wikipedia.org/wiki/Ziekte_van_Alzheimer
Auteur: Karel van Delft (13 december 2012)