Hij behoorde lang tot de Nederlandse schaaktop, hij kwam even in de buurt van de wereldtop en toch kleefde aan hem altijd het gevoel van net niet. We hebben het over John van der Wiel, die in de jaren tachtig na Timman en Sosonko de beste Nederlandse schaker was. In die periode werd hij tweemaal Nederlandse kampioen en speelde hij twee keer mee in het Interzonetoernooi, een stap op weg naar de wereldtitel. In januari 1987 stond hij even gedeeld vijftiende op de wereldranglijst. En in 1988 speelde hij aan het eerste bord van het succesvolle Nederlandse Olympiadeteam dat brons veroverde.
Kortom, een fraaie prestatielijst. En toch. John van der Wiel kwam de schaakwereld binnen als een experimentele houwdegen. Hij grapte wel eens dat ze hem zouden moeten verbieden zijn g-pion te vaak op te spelen. Naar g4 wel te begrijpen. Later ging dat experimentele er af en werd over de voormalige aanvalskunstenaar zelfs gemompeld dat hij wel erg veel remises speelde. Zelf zei hij in 1990 daarover in Schakend Nederland tegen Jeroen van den Berg: “Ik heb wat meer moeite gekregen om partijen te winnen en dat komt inderdaad gedeeltelijk door de verandering van stijl. Ik ben wat meer allround en objectiever geworden, vroeger speelde ik veel experimenteler.”
Overigens had Van der Wiel zelf wel een verklaring voor het feit dat hij nooit naar het absolute had gereikt. Uit datzelfde gesprek met Jeroen van den Berg: “Ik onderken dat ik meer tijd aan het spel zelf zou kunnen besteden. Maar zo zit ik niet in elkaar, ik ben niet zo geobsedeerd als bijvoorbeeld Kortsjnoi, die rustig een hele dag achter het bord zit, zonder te eten en te drinken. Misschien had ik meer bereikt als ik dat wel had gekund. Maar je moet leven op een manier waarbij je je gelukkig voelt.”
Dertien jaar later dacht hij er in een gesprek met Gert Devreese voor Schaakmagazine nog steeds zo over: “Ik ben zelf nooit monomaan met schaken bezig geweest. (…) Er waren te veel andere dingen naast het schaak die me ook boeiden. Eenvoudige dingen, ook spelletjes, hoor. Ik speel graag bridge, al heel lang.” Het was een kwestie van keuze dus, en van karakter natuurlijk.
Maar laten we ons niet concentreren op wat het niet is geworden en het hebben over de kwaliteiten van John van der Wiel. Hij slaagde erin een uniek record te vestigen. Het hierboven genoemde interview met Devreese vond plaats omdat hij in 2003 voor de vijfentwintigste achtereenvolgende keer mee ging spelen in het Nederlands kampioenschap. Hij zou die serie een jaar later zelfs tot 26 oprekken en wist zijn totale aantal deelnames uiteindelijk op 28 te brengen. Twee keer werd hij eerste en negen keer tweede.
Naast het spelen van toernooien leverde Van der Wiel nog andere belangrijke bijdragen aan het schaken in Nederland. Hij was en is een geliefd simultaanspeler en weet als commentator altijd snel contact te maken met zijn publiek. Daarnaast is hij 23 jaar lang, tijdens de hele levensduur van het blad, hoofdredacteur geweest van het tijdschrift Schaaknieuws. Zelf relativeerde hij in 1990 zijn bijdrage. “Gemiddeld een keer per maand schrijf ik een artikel, terwijl ik ook bij sommige beleidsvergaderingen aanwezig ben. Verder is mijn hoofdredacteurschap voornamelijk bedoeld om meer zieltjes te winnen.” Dat moet met zijn toenmalige bekendheid geen probleem zijn geweest. (MbdW)
John van der Wiel was never a chess monomaniac
He belonged to the Dutch chess top for quite some time, and even came close to the world top for a little while. And yet, when we think of John van der Wiel there is always a feeling of ‘a near miss’. He was the best Dutch chess player behind Jan Timman and Genna Sosonko in the 1980s. In that period he became Dutch Champion twice, and participated twice in the Interzonal Tournament, which is one of the steps on the road to the world title. In January 1987, he was shared 15th in the world rankings for a while, and in 1988 he played on first board of the successful Dutch Olympiad team that conquered the bronze medal.
In short, a splendid list of achievements. And yet… John van der Wiel entered the chess world as a true war-horse with an experimental style. He sometimes joked that he should be forbidden to push his g-pawn too often – to g4, mind you. Later, he lost this experimental flavour, and now and then people even started mumbling that he did play an awful lot of draws. In 1990, John told Jeroen van den Berg in Schakend Nederland: ‘It’s become a little more difficult for me to win games, and this is indeed partly the result of my change in style. I’ve become a little more all-round and more objective; I used to play in a much more experimental way.’
Incidentally, Van der Wiel did have an explanation for the fact that he had never really reached for the absolute. In the same conversation with Jeroen van den Berg, he said: ‘I realize that I might spend more time on the game itself. But that’s not how I am, I’m not as obsessed as Viktor Kortchnoi, who can easily sit at the board the whole day without eating or drinking anything. Maybe I would have achieved more if I’d been able to do that. But you have to live your life in a way that makes you happy.’
Thirteen years later, in a conversation with Gert Devreese for SchaakMagazine, he still looked at it in the same way: ‘I’ve never been a monomaniacal chess player (…) There were too many other things besides chess that also interested me – simple things, ordinary games, you know. I like to play bridge, and have done that for a very long time already.’ So it was a matter of choice – and of character, of course.
But let’s not concentrate on what didn’t happen – let’s talk about John van der Wiel’s qualities. He succeeded in setting a unique record. The abovementioned interview with Devreese, in 2003, took place because in that year he was going to participate in the Dutch Championship for the 25th consecutive time. One year later he even extended this series to 26, and eventually he brought his total of participations on 28. He came first twice, and second nine times.
Besides playing tournaments, Van der Wiel also made other important contributions to Dutch chess life. He was, and still is, a popular simul player, and as a commentator he always manages to quickly connect with his audience. Apart from that, he was the chief editor of the chess magazine Schaaknieuws for 23 years, during the entire life span of that magazine. He downplayed his contribution to Schaaknieuws a little in 1990: ‘I write one article a month on average, and I also attend some of the policy meetings. Otherwise, my chief-editorship is mainly intended to attract more readers.’ Seeing how big his fame was in those days, this can’t have been a problem. (MbdW)