Gepubliceerd op 30 juli 2020

Jan Timman

English

Toen in 1964 een twaalfjarig jochie zich bij het Nederlands jeugdkampioenschap in Rotterdam aan de verslaggever van het bondsblad Schakend Nederland voorstelde als de kampioen van de Haagse Schaakbond, kwamen er bij de scribent twee gedachten op: “1e Den Haag heeft kennelijk geen jeugdschakers meer, en 2e Dit moet een groot talent zijn! Welnu, de tweede gedachte bleek de juiste te zijn en dat is bijzonder verheugend.” Het grote talent behaalde een prima vierde plaats te midden van zijn veel oudere rivalen. De naam van het talent was Jan Timman.

Twee jaar later werd hij wel jeugdkampioen, er bestonden in die tijd nog geen leeftijdscategorieën. Hij herhaalde het in 1967 en werd in datzelfde jaar bij het wereldkampioenschap voor de jeugd derde. Zijn IM-titel kwam in 1971, de grootmeestertitel in 1974. Laat, heel laat zouden we nu zeggen, Timman was toen al 22, maar het waren andere tijden. Toen hij in 2011 terugkeek op zijn carrière zei hij in Schaakmagazine tegen Gert Devreese: “Er was toen nog één jongere GM dan ik en dat was Mecking uit Brazilië.” Met andere woorden, hij was wel degelijk bezig de hooggespannen verwachtingen uit de jaren zestig waar te maken.

Timman begon vanaf dat moment de Nederlandse schaaktop te ontstijgen. Toch werd hij pas in datzelfde jaar 1974 voor het eerst nationaal kampioen. Er zouden nog zeven titels volgen in de periode tot 1987 en een nakomertje in 1996.

Door een reeks grote toernooioverwinningen in de late jaren zeventig en vooral jaren tachtig werd het duidelijk dat Nederland met Timman een Euwe-waardige opvolger in huis had. Het leverde hem de bijnaam ‘The Best of the West’ op. In datzelfde gesprek met Devreese zei hij: “Ik was duidelijke de beste na de 2 K’s (Karpov en Kasparov, MbdW). Ik leerde ook veel van hun spel, ik trok me aan hen op, want ik was niet heel veel beter dan de spelers achter me.”

Tja, die twee K’s, die bleken nu net een te grote hindernis op weg naar het ultieme doel, de wereldtitel. Timman had het altijd moeilijk met de aanloop naar de WK-wedstrijd en pas in 1990, hij was toen al 38, lukte het hem de finale van de kandidatenmatches te halen. Die ging tegen Karpov en leverde met een 2½-6½ nederlaag een desillusie op. En vooraf was Timman nog wel zo veel hoopvol geweest. Opnieuw in gesprek met Gert Devreese: “Een tijdlang heeft Karpov heel goed gescoord tegen mij, maar het zat hem ook erg mee. Ik heb een heleboel gewonnen stellingen laten glippen tegen hem, die ik soms zelfs nog wist te verliezen op een belachelijke manier.” Met andere woorden, ik kon best tegen hem op, maar maakte onnodige fouten. Misschien was dat laatste wel juist de essentie: Timman was een geweldige creatieve vechter, maar juist dat spel droeg het risico van fatale misgrepen in zich. Die kwamen net iets te vaak.

In 1993 kreeg Timman een bonus. Omdat Kasparov en Short de FIDE vaarwel zegden, kreeg hij toch nog een echte match om de wereldtitel tegen Karpov in de schoot geworpen. Er gebeurde precies wat hij zoveel jaren later verwoordde: genoeg voordeel, genoeg kansen, maar te veel fatale fouten, zodat ook deze match verloren ging. Een tweede Euwe werd hij dus niet, de grootste Nederlandse schaker uit de tweede helft van de twintigste eeuw met grote afstand. (MbdW)

Jan Timman

When in 1964, during the Dutch Youth Championships in Rotterdam, a twelve-year-old lad introduced himself to the reporter of the national federation’s magazine Schakend Nederland as the champion of the Hague Chess Federation, two thoughts occurred in the mind of the scribbler: ‘1st: Apparently The Hague doesn’t have any youth players anymore, and 2nd: This has to be a great talent! Well, the second thought turned out to be the correct one, and that is a highly joyful thing.’ The great talent achieved an excellent fourth place in the midst of his much older rivals. The name of the talented boy was Jan Timman.

Two years later, he did become Dutch Junior Champion – there were no age categories yet in those days. He repeated this feat in 1967, and in the same year came third in the World Junior Championships. He got his IM title in 1971, and the grandmaster title in 1974. Late – very late, we would say today – Timman was already 22, but those were different times. Looking back on his career in 2011, he told Gert Devreese in Schaakmagazine: ‘At the time there was one single grandmaster who was younger than me, and that was Henrique Mecking from Brazil.’ In other words, he was definitely busy living up to the high expectations from the 1960s.

From that moment on, Timman started soaring above the Dutch chess top. Still, he only became the national champion for the first time in that same year, 1974. Seven titles would follow in the period until 1987, and, as an afterthought, one in 1996.

With his series of great tournament victories in the late 1970s and, especially, the 1980s, it became clear that the Netherlands possessed a worthy successor of Euwe in Timman. It earned him the nickname ‘The Best of the West’. In that same conversation with Devreese, he said: ‘I was clearly the best player behind the 2 K’s (Karpov and Kasparov, MbdW). I also learned a lot from their play, I was using them to lift me up, because I wasn’t very much better than the players behind me.’

Yes – those two K’s, they turned out to be just too high a hurdle on the way to the ultimate goal, the world title. Timman always had difficulties during the World Championship preliminaries, and not until 1990, when he was already 38, he finally managed to qualify for the final of the Candidates matches. In it, he faced Karpov, and it became a disillusion: a 2½-6½ defeat. And this while Timman had had such high hopes before the match. Again, in the conversation with Gert Devreese: `For quite some time, Karpov scored very well against me, but he was very lucky. I’ve let slip a great number of winning positions against him, some of which I even managed to lose in a ridiculous way.’ In other words: I could match him, but I made unnecessary mistakes. Perhaps the latter was exactly the essence of the problem: Timman was a tremendous creative fighter, but precisely such play carried within itself the risk of fatal errors. And he made those just a bit too often.

In 1993, Timman got a bonus. Because the finalists Garry Kasparov and Nigel Short said goodbye to FIDE, he got a real match for the world title against Karpov thrown into his lap after all. And then, what happened was precisely what he put into words so many years later: enough advantage, enough chances, but too many fatal mistakes, and so this match too was lost. And so Jan Timman didn’t become a second Euwe, but he was, by a large margin, the greatest Dutch chess player in the second half of the twentieth century. (MbdW)