Gepubliceerd op 10 september 2020

Een wiskundige schaker

John Nunn

English

Hem een wonderkind noemen is misschien overdreven, maar een slimme knaap was hij wel. Dat hij op twaalfjarige leeftijd Brits kampioen tot veertien werd, en op zijn veertiende kampioen van Londen onder achttien, daar kijken we tegenwoordig niet meer van op. Maar hij was bepaald niet eenzijdig. Op zijn vijftiende begon hij aan een studie wiskunde in Oxford, op zijn achttiende studeerde hij af en op zijn drieëntwintigste promoveerde hij. Daarna was hij drie jaar docent wiskunde in Oxford.

Een mooie wetenschappelijke carrière leek in het vooruitzicht te liggen. Maar dat was niet de weg die John Nunn bewandelde. Want na drie jaar docentschap, we hebben het over het jaar 1981, besloot hij alsnog die andere liefde te volgen en beroepsschaker te worden. Niet ten onrechte, want al het jaar daarop won hij in Wijk aan Zee. Er zouden nog twee zeges bij de Hoogovens volgen, in 1990 en 1991. Ondertussen werd hij de nummer drie van Engeland, achter Short en Speelman en op zijn hoogtepunt was hij even de nummer negen van de wereld. Tot de kandidatenmatches zou hij het echter nooit brengen.

Misschien heeft dat er wel mee te maken dat hij zijn aandacht nooit heeft willen beperken tot het spelen alleen. Of moeten we zeggen: heeft kunnen beperken. Nunn was en is een man met veel kwaliteiten en een brede belangstelling. Daar heeft de schaakwereld zijn voordeel mee gedaan. Na een voorzichtig begin in de jaren tachtig zien we Nunn vanaf de jaren negentig actief worden als schaakauteur.

De gerenommeerde schaakhistoricus Edward Winter is bijzonder lovend over zijn werk. “Nunn is het tegenovergestelde van die broodschrijvers die min of meer overleven op een dieet van laaghangend fruit. Schaakboeken worden vervuild door feitelijke fouten die gedachteloos van auteur tot auteur worden overgenomen, maar kopiëren ligt niet in Nunn’s aard. Hij heeft een heel uitgesproken verlangen om geen fouten te maken. Iedere schrijver maakt fouten, vanzelfsprekend, maar niet iedere auteur doet zijn best om dat te voorkomen. Weinig schrijvers doen zo hun best als Nunn om de kans op fouten tot een minimum te beperken.” En: “Sommige schrijvers scheppen orde en helpen de schaakkennis vooruit; andere scheppen wanorde en hinderen de vooruitgang. Nunn is een voorbeeld bij uitstek van de eerste categorie.”

In de bibliotheek van het Max Euwe Centrum bevinden zich dertig boeken met Nunn als auteur of medeauteur. De lijst op zijn Engelse Wikipedia-pagina is ongeveer even lang. Bijna altijd betreft het openingsboeken of leerboeken. Een heel speciale plaats wordt ingenomen door de boeken die hij schreef met behulp van eindspeldatabases. Gezien zijn achtergrond als wiskundige was het niet vreemd dat Nunn vanaf het begin grote belangstelling had voor de ontwikkeling van het computerschaak. Toen dat de eerste databases opleverde waarin eindspelen met beperkt materiaal volledig werden geanalyseerd, was Nunn er snel bij om de resultaten voor de gewone schaker om te zetten in een hanteerbare en begrijpelijke strategie.

De schaakcarrière van Nunn als toernooispeler kwam zo rond de eeuwwisseling vrijwel tot stilstand. Wel begon hij zich op de schaakproblemen te storten. Die liefde zat er al in de jaren tachtig in, toen hij het boek Solving in Style publiceerde. Zijn analytische denkwijze betaalde zich ook hier uit. Drie keer, in 2004, 2007 en 2010, werd hij wereldkampioen in het oplossen van schaakproblemen.

In de jaren tien van de eenentwintigste eeuw speelde Nunn nauwelijks meer, een enkel seniorentoernooi daargelaten. Zijn betrokkenheid bij het schaken zal echter ongetwijfeld een leven lang duren. In 1997 richtte hij samen met Murray Chandler en Graham Burgess de schaakuitgeverij Gambit Publications op, die zich tot doel stelt ‘kwalitatief goede schaakboeken te produceren voor spelers van alle niveaus’. Met iemand als Nunn als directeur lijken die woorden meer te zijn dan verkooppraat. (MbdW)

A mathematician-chess player

To call him a prodigy may be a little exaggerated, but he certainly was a clever fellow. That he became British U14 champion at twelve, and London U18 champion at fourteen – well, such feats no longer surprise us these days. Still, he was anything but one-sided. At fifteen, he started a mathematics study in Oxford, graduating at eighteen and taking his doctoral degree at 23. After that, he worked for three years as a mathematics lecturer at Oxford University.

A beautiful scientific career seemed to be in prospect for him. But that was not the path John Nunn took. In 1981, after three years of lectureship, he decided to follow his other love after all and became a professional chess player – not without success. Already in the following year he won the Wijk aan Zee tournament. Two more Hoogovens victories followed in 1990 and 1991. In the meantime, he became the third strongest English player behind Nigel Short and Jonathan Speelman, and at his peak he was even No. 9 in the world. However, he never made it to the Candidates Matches.

Maybe this has something to do with the fact that he never wanted to restrict his attention to playing chess alone – or perhaps we should say he was never able to restrict it. Nunn was, and still is, a man of many qualities with a broad range of interests. And the chess world has taken profit from that. After a cautious start in the 1980s, we have seen Nunn become active as a chess author in the 1990s.

The renowned chess historian Edward Winter expressed himself in extremely laudatory terms about his work: ‘Nunn is the antithesis of those chess hacks who survive, more or less, on a diet of low-hanging fruit. Chess books are littered with factual errors thoughtlessly copied from author to author, but copying is not in Nunn’s nature, and his desire not to err is particularly pronounced. Every writer makes mistakes, of course, but not every writer makes an effort to avoid doing so. Few writers take such pains as does Nunn to reduce the risk of error to a minimum.’ And: ‘Some writers create order and help chess knowledge to advance; others create disorder and obstruct such progress. In the former category Nunn is pre-eminent, and perhaps uniquely so.’

The library of the Max Euwe Centre contains thirty books with Nunn as the author or co-author. The list on his English Wikipedia page is of approximately the same length. It contains almost exclusively opening books or manuals. A very special place is taken by a series of books he wrote with the help of endgame databases. In view of his background as a mathematician it’s not strange that Nunn took great interest in the development of computer chess from the start. When the first databases came out in which endgames with limited material were analysed to the end, Nunn was very quick to transfer the results into a manageable and understandable strategy for the common chess player.

Nunn’s career as a tournament player came almost to a standstill around the turn of the century. He did throw himself into chess problems. He already had a love for this aspect of the game in the 1980s, when he published the book Solving in Style. His analytical way of thinking paid off here as well. Three times, in 2004, 2007 and 2010, he became World Champion solving chess problems.

In the 2010s, Nunn hardly played any more games, aside from a few senior tournaments. However, his involvement in chess will doubtlessly last his whole life. In 1997 he established the chess publishing house Gambit Publications together with Murray Chandler and Graham Burgess, making it their aim to ‘produce qualitatively good chess books for players of all levels’. With someone like Nunn as a managing director, these words seem to be more than just sales talk. (MbdW)