Gepubliceerd op 21 juni 2020

Een Bourgondiër in woord en gedrag

Jongsma 1992

English

‘Een goed verhaal moet je nooit kapotchecken.’ Als er één zegswijze uit de journalistiek van toepassing was op Lex Jongsma, dan wel deze. Jongsma, wie van de schaakgeneratie boven de veertig kent hem niet? Tientallen jaren lang gaf hij commentaar bij schaaktoernooien, met ieder jaar Wijk aan Zee als hoogtepunt. Het publiek at uit zijn hand, vooral vanwege de smeuïgheid waarmee hij zijn anekdotes opdiste. Waarbij wel eens werd vergeten dat hij ook schaaktechnisch zijn mannetje stond.
 
Smakelijk waren die verhalen zeker, maar klopten ze ook altijd? Nou nee. Niet als hij ze al improviserend voor een groot publiek vertelde, maar ook niet als hij de tijd had om er over na te denken. Zo schreef hij in een aflevering van het blad Matten in een artikel over Lodewijk Prins hoe hij samen met onder andere Euwe, Prins, Donner en Cortlever op het vliegveld Zestienhoven wachtte op het vliegtuig naar Engeland waar hij, Jongsma, zijn eerste interland zou spelen. Helaas, Euwe, Donner en Prins speelden helemaal niet mee in die wedstrijd, Cortlever wel.
 
Laten we voorkomen dat dit een negatief verhaal wordt. Lex Jongsma heeft heel veel bijgedragen aan het toegankelijk maken van het schaken. Dat deed hij als commentator, maar waarschijnlijk nog meer als medewerker van De Telegraaf. Van 1968 tot 2008, veertig jaar lang, schreef hij voor deze krant. Eerst samen met Carel van den Berg die voorlopig wel de wekelijkse rubriek bleef schrijven, na diens overlijden in 1971 alleen. Al een jaar later kon hij zijn tanden stukbijten op de match Fischer-Spassky. 
 
De manier waarop zijn verslagen bij de krant terechtkwamen was voor mensen die daar wel eens getuige van zijn geweest legendarisch. Lex kon niet overweg met de tikmachine en later ook niet met de computer trouwens. Als hij zijn verhaal klaar had belde hij de stenoafdeling van de krant en dicteerde uit zijn hoofd de tekst, inclusief de schaakzetten. Dat moet niet eenvoudig zijn geweest voor de dames, het waren altijd dames, aan de andere kant van de lijn. De volgende zin, die we terugvinden in zijn eerste rubriek uit 1971, is kenmerkend voor zijn stijl.
 
“Teneinde ordening in de overvloed na te streven stel ik u, nu ik voor de eerste maal – gegroet lezer! – uw aandacht vraag voor iets dat uit moet groeien tot een net zo echte schaakrubriek als de onvergetelijke Carel van den Berg zo lang voor u gewend was te verzorgen, een aantal zaken – bij wijze van onverbindend programma – voor.”
 
Hoe sterk was Jongsma als schaker? Nu zouden we zeggen dat hij een goede meester had kunnen worden. Maar ja, eerst kwam de studie en daarna gingen het werk, vrouw en kinderen voor. Meester was hij wel, maar dan in rechten.
 
Zijn beste resultaat was misschien wel de derde plaats op het jeugdwereldkampioenschap in 1957, nadat hij eerder dat jaar Nederlands jeugdkampioen was geworden. Hij speelde drie keer mee in het Nederlands kampioenschap, tien keer in het Nederlands team en twee keer in de grootmeestergroep van het IBM-toernooi. Daar behaalde hij onder meer remises tegen topspelers als Bronstein, Gligoric en Ivkov.
 
Naast heel veel andere activiteiten zoals auteur van schaakboeken en organisator van schaakactiviteiten moet Jongsma zeker ook worden genoemd als de bedenker van het jaarlijkse toernooi in Hoogeveen. Zelf herinner ik mij hem ook als de creatieve voorzitter van de redactiecommissie van het bondsblad Schaakmagazine. Na afloop van de vergaderingen moest er steevast gegeten en gedronken worden. Want dat was Jongsma misschien wel het meest: Bourgondiër in alles wat hij deed. (MbdW)

A ‘Burgundian’ in word and deed

‘Never let the truth get in the way of a good story.’ If there was one saying in journalism that applied to Lex Jongsma, it was this one. Is there any chess player of the forty-plus generation who doesn’t know Jongsma? For decades he gave commentary at chess tournaments, with Wijk aan Zee as the annual high point. The audience would eat out of his hand, especially because of the juicy way in which he dished up his anecdotes. Sometimes people forgot that he was also pretty good as a chess player.

His stories were certainly juicy, but were they always truthful? Well… no. Not when he was telling them while improvising before a large audience, but neither when he had more time to conceive them. For example, in an issue of the Dutch magazine Matten he wrote, in an article on Lodewijk Prins, about how he was waiting together with, among others, Euwe, Prins, Donner and Cortlever at the Zestienhoven airport in Rotterdam for his flight to England, where he, Jongsma, was going to play his first international match. Alas, Euwe, Donner and Prins didn’t even compete in this match – though Cortlever did.

Let’s try to make this not too negative a story. Lex Jongsma has contributed a lot to the efforts to make chess accessible to a larger public. He did so as a commentator, but probably even more as a correspondent for De Telegraaf. From 1968 to 2008 (for forty years!) he wrote for this newspaper – first together with Carel van den Berg, who initially kept writing the weekly column, and, after the latter’s demise in 1971, on his own. Already one year later, there was a hard nut for Jongsma to crack: the Fischer-Spassky match.

For people who witnessed it, the way he sent his reports to the newspaper was legendary. Lex could not work with a typewriter, and neither could he operate a computer later on. When he had his story ready, he called the paper’s shorthand typists and dictated the text, including the chess moves, from memory. It can’t have been easy for the ladies – it was always ladies – on the other end of the line. The following sentence, which we found in his first column in 1971, is characteristic for his style:

‘In order to strive for some organization in the plenitude, I propose to you, now that for the first time – greetings, reader! – I call your attention to something that is supposed to grow out to be a chess column that is to be just as genuine as the unforgettable Carel van den Berg used to make for you, a couple of things – by way of a non-binding programme.’

How strong was Jongsma as a chess player? Today, we would say that he could have become a good master. But then his study came first, and then his job and wife and children. He did become a master, yes – but in law.

Perhaps his best result was his third place in the Junior World Championships in 1957, after having become Dutch Junior Champion earlier that year. He participated in the Dutch Championship three times, played for the Dutch team ten times, and took part twice in the Grandmaster group of the IBM tournament, making draws, among others, with top players like Bronstein, Gligoric and Ivkov.

Besides very many other activities, like writing chess books and organizing chess activities, Jongsma should definitely be remembered as the inventor of the annual tournament in Hoogeveen. I myself remember him as the creative chairman of the editorial commission of the Dutch federation’s SchaakMagazine. After our meetings, it would always be time for copious meals and drinks. For, most of all, Jongsma was a Burgundian in everything he did. (MbdW)