Secondanten en hun computers zijn bij toptoernooien niet meer weg te denken. Topalov wist zich tijdens de laatste WK-match verzekerd van een ongekend aantal bits en bytes. Anand had de wereldtop als assistent. Hun secondanten gingen tot het tandvlees. Wat is de bijdrage van secondanten en waar moet het heen? Een verkenning in gesprekken met grootmeesters Jan Smeets en Jan Gustafsson.
Smeets
‘Een secondant moet bereid zijn hard te werken, redelijk met computers kunnen omgaan, kunnen schaken en weten waar hij naar moet zoeken in openingen.’ Dat zijn zo’n beetje de belangrijkste criteria, zegt grootmeester Jan Smeets. Hij was onlangs naast de grootmeesters Cheparinov en Erwin l’Ami één van de secondanten van Topalov in zijn WK-match tegen Anand. ‘Secondanten zijn erg belangrijk, vanwege het grote belang van de openingsvoorbereiding’ Een topmatch spelen zonder secondanten is een vorm van suïcide plegen. ‘Heel dom’, in de woorden van Smeets.
Bij de voorbereiding van partijen tijdens een WK-match gaat het uitsluitend om openingen, zegt Smeets. ‘Bij een toernooi komen er ook meer psychologische aspecten bij. Dan moet je als vaak enige secondant ook de speler die je helpt mentaal steun geven als het tegen zit.’
Bij een WK-match zoals in Sofia worden de ondersteunende taken verdeeld over een team. In het team van Topalov waren er manager Dainalov, een arts die fysieke adviezen gaf, een computerexpert van het openingsboek van Rybka en de secondanten Cheparinov, l’Ami en Smeets die de openingen voorbereidden. ‘Die arts gaf Topalov in ieder geval het advies om dagelijks één of twee wandelingen te maken. Af en toe ging er dan een secondant mee om hem gezelschap te houden. Mogelijk kreeg hij ook voedingsadviezen. Wij moesten als secondanten in ieder geval eten wat de pot schafte.’
In het huidige computertijdperk heeft de openingtheorie een enorme vlucht genomen. Op topniveau kan een mindere zet in de opening al dodelijk zijn. Tegelijkertijd heeft het menselijk geheugen zijn beperkingen en kan ook een topschaker maar een gelimiteerde hoeveelheid energie per dag investeren. De taak van secondanten is daarom grotendeels de intensieve en uren durende openingsvoorbereiding over te nemen en daar aan ‘de baas’ schematisch verslag van uitbrengen.
Nadat een keuze voor een openingsvoorbereiding (of meerdere) is gemaakt, brengen de secondanten alle in aanmerking komende varianten in kaart. Geniale invallen omtrent ‘nieuwtjes’ zijn daarbij hartelijk welkom. In ieder geval moet een ‘lek’ in mogelijk te spelen varianten voorkomen worden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van computerprogramma’s als onder meer Rykbka, maar ook van allerlei (deels gekloonde) varianten van het programma die sinds kort gratis op het internet rondzwerven. Belangrijk daarbij blijft inzicht. Eén zet te vroeg een analyse afbreken kan tot erg ongewenste gevolgen leiden zoals Kramnik ondervond in een WK match tegen Leko. Die match is beschreven in het boek ‘From London to Elista’ van Bareev en Livitov. Smeets noemt het boek een aanrader voor wie zich nader wil verdiepen in wat een secondant zoal meemaakt en geacht wordt te doen.
In het secondantenteam van Topalov werden de taken verdeeld tussen de drie jonge grootmeesters. Jan Smeets en Erwin l’Ami zijn beide van 1985 en de Bulgaar Ivan Cheparinov is van 1986. ‘Het is een voordeel als je jong bent, want het kost echt veel energie’, zegt Smeets. ‘Na twee verliespartijen van Topalov moesten we echt een nacht doorwerken.’ Cheparinov is al acht jaar secondant van Topalov. ‘Hij is echt één van de beste secondanten die je maar kunt bedenken. Hij kan waanzinnig hard werken.’ Erwin l’Ami is via contacten met de Bulgaar sinds twee jaar Topalovs secondant en via l’Ami is Smeets aan het trio toegevoegd.
De wetenschap der psychologie heeft allerlei brainstorm-wetten ontdekt, maar daar werd in het kamp van Topalov in ieder geval niet bewust gebruik van gemaakt, blijkt uit het relaas van Smeets. Wel werden diverse principes op basis van ervaring toegepast. ‘Als je alleen maar samen naar een opening kijkt kun je samen een blinde vlek hebben. Vaak keken we eerst apart naar varianten en dan vergeleken we onze uitkomsten.’ Ook het principe van de ‘advocaat van de duivel’ werd toegepast: één van de secondanten moest dan proberen de gevonden varianten te weerleggen.
De secondanten werkten gauw zes uur per dag, vooral in de avonduren. ‘Het is gradueel, maar de één is wat beter in creatieve vondsten en de ander meer in het systematisch in kaart brengen van varianten. Degene die het beste overzicht op een variantencomplex had bracht dan verslag uit aan Topalov. Verder zagen we hem nauwelijks tijdens de match.’
Hoewel Topalov uiteindelijk in de laatste ronde zijn hand overspeelde en de match verloor, kan Smeets toch tevreden terugkijken op de prestaties van het secondantenteam. ‘In de opening hebben we de slag gewonnen. We hebben het overwegend erg goed gedaan. En dat terwijl het secondantenteam van Anand op de achtergrond nog medewerking kreeg van Kasparov, Carlsen en Kramnik. Ik vermoed dat ik in de toekomst wel vaker met Topalov zal samenwerken. Het is me goed bevallen.’
De voorbereidingen op de match begonnen voor Smeets al een half jaar voor de match. ‘Eerst ben ik getest in een trainingsweek. Dat is belangrijk want je moet in zo’n team goed kunnen samenwerken en het moet duidelijk zijn dat je een toegevoegde waarde hebt.’
Het grote geld valt niet te verdienen als secondant, zegt Smeets. ‘Maar het is wel leerzaam, ik kan het iedere jonge schaker die zich wil ontwikkelen aanraden.’
Secondanten vervullen een wat andere rol tijdens een match dan tijdens een toernooi waar een speler meerdere tegenstanders treft. ‘Dan kan de openingsvoorbereiding wat minder diep gaan en moet je een breder terrein bestrijken. Je moet dan anticiperen op wat alle tegenstanders op het bord kunnen brengen en in ieder geval voorkomen dat het daardoor mis gaat.’ Die ervaring heeft Smeets opgedaan als secondant van grootmeester Daniel Stellwagen bij een NH Hoteles toernooi ‘Rising Stars versus Experience’ in Amsterdam.
Als speler heeft Jan Smeets nog volop ambities. Als opdrachtgever heeft hij diverse grootmeesters als secondant gehad. Bij Corus Jan Gustafsson en Sipke Ernst en bij NH Hoteles Vallejo Pons en Arkadij Naiditsch. ‘Belangrijke criteria zijn voor mij dat ik hen moet kennen, dat het sterke schakers zijn en dat ik er goed mee moet kunnen samenwerken.’
Hoewel secondant zijn van een wereldtopper unieke ervaringen met zich meebrengt, noemt Smeets toch ook enkele nadelen. ‘Je bent wel erg veel met computers bezig. Vaak lijkt het meer op controlewerk dan dat je schaaktechnisch je creativiteit kunt botvieren. Je moet soms nachten doorhalen en je kan niet zelf spelen. Dat gaat soms wel kriebelen.’ Ook gaat het vrijwel helemaal om openingen. ‘Af en toe analyseert Topalov even na afloop. Dan is het maar net wie er in de buurt is. Dat is meer om af te reageren op de partij dan echt inhoudelijk systematisch op de partij in te gaan.’ De voordelen wegen daar echter tegen op. ‘Je leer toch veel van degene voor wie je werkt. Ik heb geleerd hoe Topalov tegen openingen aankijkt, hoe hij daar mee omgaat. Dat is erg leerzaam.’
Gustafsson
Een goede secondant moet vooral interesse in schaken hebben, zegt de Hamburgse grootmeester Jan Gustafsson. ‘Het is veel werk, vooral openingsvoorbereiding. Als je dat tegenstaat, is het niet op te brengen. Intellectueel is het niet zo’n uitdaging, je moet goed met de toetsenbord van je computer kunnen omgaan.’ Ook sociale vaardigheden zijn nodig. ‘Er moet chemistryzijn met degene voor wie je werkt. Als je niet makkelijk kunt overleggen of degene voor wie je werkt niet goed aanvoelt, wordt het moeizaam.’
Gustafsson heeft een rating van 2640 en schommelt rond de honderdste plaats op de wereldranglijst. Hij is diverse malen secondant geweest. Tweemaal van Loek van Wely tijdens Corus en in de Oekraïne en een keer van Jan Smeets tijdens Corus. Heel 2009 heeft hij voor Peter Leko gewerkt. ‘We zijn in een aantal landen geweest voor toernooien, waaronder China. Verder hebben we regelmatig bij hem thuis getraind en veelvuldig contact gehad via Skype en email.’
Een jaar grotendeels spenderen aan één opdrachtgever zal Gustafsson niet gauw meer doen. ‘Het gaat toch kriebelen, ik wil ook zelf regelmatig spelen. Twee tot drie toernooien per jaar secondant zijn vind ik mooi genoeg.’
Als secondant was hij altijd de enige. ‘Alleen bij belangrijker matches zoals een WK kunnen spelers zich meer secondanten veroorloven.’ In een team van secondanten werken heeft zeker voordelen, denkt Gustafsson. ‘Het is leuker en interessanter. Je kunt inzichten uitwisselen en elkaar stimuleren. Als je alleen werkt, vraagt dat veel doorzettingsvermogen. Zeker als je een nacht moet doorwerken.’
Gustafsson is 31 jaar. Hij heeft nog zeker de ambitie om de 2700 Elo-grens te bereiken. ‘Als secondant moet je veel bestuderen, je wordt scherp op analyses en je leert veel van een sterkere speler waar je voor werkt. Ik zie het echt als trainingssessies. Ik denk dat het voor iedere schaakprofessional goed is om regelmatig secondant te zijn.’
Afgebroken partijen bestaan niet meer. Daar hoeft een secondant zich geen zorgen om te maken. Voor die afgebroken partijen zijn computers in de plaats gekomen. Secondanten moeten met die computers (en liefst zo sterk mogelijke) diepgaand openingen bestuderen.
Zelf heeft Jan Gustafsson slechts eenmaal een secondant gehad, grootmeester Vallejo Pons tijdens Dortmund 2008. Hij bereikte in dat supersterk bezette toernooi de tweede plaats. ‘Dat had veel te maken met een goede voorbereiding en mijn secondant. It is nice to be the boss. Het maakt veel verschil. Je kunt de openingsvoorbereiding deels aan een ander overlaten en zelf je nodige rust nemen.’
Secondant zijn is toch meer dan pushing buttons, legt Gustafsson uit. ‘Je denkt met je baas mee over wat verstandig is om te spelen, je anticipeert op het gedrag en de opening van je tegenstander en dan moet je vanuit je schaakinzicht goed kunnen inschatten waar je de computer op laat rekenen.
Met Chessbase-eigenaar Friedel heeft Gustafsson voor Chessbase na de laatste WK-match Anand geïnterviewd. De match heeft Gustafsson in een aantal opzichten verrast. ‘Anand speelde een soort anti-computerschaak, alsof hij de kracht van computers vreesde waar Topalov over kon beschikken. Daarbij nam hij mindere stellingen voor lief. Ik had meer een gevecht in de opening verwacht. Hij had een sterk en uitgebreid secondanten team van Kasimdzhanov, Nielsen, Wojtaszek and Ganguly. Bovendien had hij steun van Kasparov, Carlsen en Kramnik. Zeker in dat licht vond ik zijn openingen niet erg indrukwekkend. Hij gaf de opening regelmatig weg om meer kans te krijgen zijn eigen spel te kunnen spelen en daar zijn kracht te tonen.’
De hulp die Anand kreeg van Kasparov, Carlsen en Kramnik vindt Gustafsson verrassend. ‘Het is uniek dat de wereldtop samenwerkt bij zo’n match.’ Natuurlijk is Topalov na ‘Toiletgate’ niet geliefd bij veel topspelers. ‘Maar een topspeler als Kramnik deelt normaal toch niet zomaar zijn eigen analyses met andere wereldtoppers.’
Goed teamwork binnen een secondantenteam is belangrijk, meent Gustafsson. Hij veronderstelt dat dat één van de redenen is waarom Anand zijn WK-match van Kramnik won. ‘In het Anand-kamp werd goed samengewerkt. Bij Kramnik werkte iedere secondant alleen aan een deelopdracht. Bij Anand wist iedereen van de ander waar hij mee bezig was en varianten werden dubbel gechecked. Ook de teamspirit schijnt erg goed geweest te zijn. Dat motiveert en dat leidt tot betere prestaties. Een nadeel is dat je als speler meer eigen kennis weggeeft aan je secondanten.’
Anand heeft als voorbereiding op zijn WK-match veel snelschaakpartijtjes gespeeld tegen Carlsen. Dat gaat tegen het advies van de vroegere Russische schaakschool in (gebaseerd op een idee van drie Russische wetenschappers in de jaren twintig van de vorige eeuw). Vluggeren zou leiden tot een oppervlakkig stellingoordeel en onnauwkeurig rekenen. ‘Die opvatting is achterhaald’, zegt Gustafsson. ‘Veel snelschaakpartijtjes spelen kan je helpen om je gevoel voor een stelling te vergroten en je kan nieuwe ideeën opdoen en uittesten. Bovendien geeft het plezier. Ontspanning en je prettig voelen zijn ook belangrijke aspecten van een goede voorbereiding op een match.’
De computer bracht een revolutie in het werk van secondanten. Het is logisch dat secondanten vaak jong zijn, stelt Gustafsson. ‘Het is hard werken. Je moet ambitieus zijn, willen leren, makkelijk met computers om kunnen gaan. En je moet veel energie kunnen opbrengen.’
De vraag is wat een eventuele volgende stap zou kunnen zijn in het optimaliseren van de voorbereiding op partijen en het werk van secondanten. Jan Gustafsson sluit niet uit dat de wetenschap van de psychologie nieuwe dimensies aan de voorbereiding kan toevoegen. Uiteindelijk moet een mens de zetten achter het bord doen.
Hoe creatief zijn schakers? Hoe mentaal sterk is een speler? Hoe taxeert hij zijn tegenstander?
‘Het menselijk geheugen is beperkt’, constateert de Hamburgse grootmeester. ‘Anand haalde in de eerste partij tegen Topalov twee zetten door elkaar. Hij had eerst Ld7 moeten spelen en daarna Kf7. Hij had de stelling in de voorbereiding gezien, maar hij vergiste zich in de zetvolgorde. Als hij de stelling niet eerder had gezien en er fris tegen aan had gekeken, had hij waarschijnlijk wel de goede zetvolgorde gespeeld. In het Duits noemen we dat ‘gefahrliches halbwissen‘.
Enerzijds is dus kennis nodig, anderzijds is een onbevangen creatieve kijk op stellingen van belang, stelt Gustafsson. ‘De vraag is hoe je de balans vaststelt. Dat verschilt per persoon.’
Waar je niet naar kijkt, dat zie je niet. Je manier van denken bepaalt wat je ziet. Sommige mensen hebben van nature een aantal psychologische zaken op orde, zegt Gustafsson. ‘Dat heb ik niet. Zelf moet ik er hard aan werken. Neem nou het onbewuste, dat kan niet met ontkenningen omgaan. Zeg dat iemand niet aan een banaan moet denken, en hij denkt er aan. Schaakpsychologische literatuur is beperkt, maar je kunt ook inzichten aan andere disciplines ontlenen. Ik lees bijvoorbeeld over marketing-strategie. Als je allerlei denktechnieken en wellicht geheugentraining kunt benutten, kan dat de kwaliteit van voorbereiding en het spelen van partijen verhogen.’
Karel van Delft (28 mei 2010)