Gepubliceerd op 14 mei 2015

P.Jungman, de ‘foute’ secretaris van de KNSB in de jaren ’40 -’45

Een bijdrage van Poppe Dijkhuis

Geen eerherstel maar een poging tot enig begrip
In de oorlog was Petrus Jungman secretaris van de KNSB en de oorzaak van veel ellende die aan andere sportbonden en verenigingen is voorbijgegaan. Adri Plomp, 1933-2011, erelid van HSG (Hilversum), heeft uitgebreid en nauwkeurig onderzoek gedaan naar deze ‘foute’ persoon, inclusief zijn proces na de oorlog waarin hij tot 4 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld. In het clubblad van Hilversum heeft hij daarover in de jaren ’90 een uitgebreid feitenrelaas gepubliceerd. Onderstaande beschouwing kan als een samenvatting daarvan worden gezien en tevens als een poging tot een interpretatie van die feiten, waarbij ik me realiseer dat er lezers zullen zijn die er een andere mening op nahouden.

Petrus Johannes Antonius Jungman werd in 1895 in Hilversum geboren onder een ongelukkig gesternte. Zijn vader had een zaak in manufacturen en ging in 1897 failliet. Je krijgt de indruk dat zijn ouders flinke mensen waren die het erg tegen zat. Na zijn lagere schooltijd moest Petrus een baantje zoeken want geld om verder te leren, waarvoor hij wel de wil en de capaciteiten had, was er niet. Hij ging werken bij de Amsterdamse Superfosfaatfabriek en volgde in zijn vrije tijd allerlei cursussen. In 1914 werd hij gemobiliseerd en verliet de dienst vier jaar later als sergeant-majoor van de administratie en dat moet toch voor iemand met slechts lagere school een bijzondere prestatie zijn geweest. Zonder twijfel was hij iemand met een sterke geldingsdrang en het woord streber komt men regelmatig tegen. Dat zijn overigens kwalificaties die verwant zijn aan ambitie en doorzettingsvermogen. In 1920 trouwt hij, krijgt twee zonen – waarvan één in de oorlog zal sneuvelen aan het Oostfront- en in 1931, werkzaam bij Zwanenberg te Oss – onderdeel van Unilever- wordt hij, nadat ook ons land zwaar door de crisis is getroffen, ontslagen. Zijn vrouw moest als winkelbediende de kost verdienen terwijl zijn zoons aan vervolgonderwijs toe waren.

In 1933 kreeg hij weer werk, nu als vertegenwoordiger bij margarinefabriek De Valk in Weesp, geen functie waarin je een sterke geldingsdrang kwijt kan. Vanaf zijn ontslag stortte hij zich als lid van de Schaakclub Utrecht op het schoolschaak en vanwege zijn enthousiaste aanpak nodigde het bestuur van de Stichts-Gooise Schaakbond hem uit om tot het bestuur toe te treden. Daar kan hij zich uitleven, zijn capaciteiten tonen en waarschijnlijk krijgt hij voor het eerst in zijn leven waardering van mensen die met hem samenwerken. Dat zal eveneens het geval zijn geweest in het bestuur van de KNSB waarvan hij vanaf 1936 deel uitmaakte. In zo’n bestuur  word je gewaardeerd wanneer je enthousiasme toont en je taken tot ieders tevredenheid uitoefent. Karaktertrekken waar men zich in het dagelijks verkeer aan stoort zijn in besturen van verenigingen niet zo relevant.

Ongetwijfeld ongelukkig, met een diepe afkeer van de gevestigde maatschappij en vooral van ‘Den Haag’ wordt hij in 1936 donateur van de NSB en kort na de Duitse inval in mei 1940 treedt hij toe als lid. Direct verzette hij zich tegen zijn KNSB medebestuurders die het niet gepast vonden om in augustus 1940, zo kort na het bombardement op Rotterdam, de Bondswedstrijden te laten doorgaan. Hij kreeg het bestuur van de SGS en kort daarna ook de Bondsraad achter zich en kreeg het klaar dat deze toch doorgingen in Hilversum.

Euwe werkte tijdens WO II bij Van Amerongen en was tijdelijk voorzitter van de schaakbond
Euwe werkte tijdens WO II bij Van Amerongen en was tijdelijk voorzitter van de schaakbond

In 1941 werd De Valk een joodse firma, gesloten maar zijn salaris werd nog tot februari 1942 doorbetaald. In die tijd ging hij solliciteren naar een betaalde baan binnen de NSB. Hij kon reeds wijzen op allerlei onbezoldigde activiteiten die onder zijn leiding tot bloei waren gekomen zoals de Winterhulp in Utrecht en de rubriek Denken en Peinzen in De Stormmeeuw, het blad van de Nationale Jeugdstorm, het Nederlandse equivalent van de Hitlerjugend. Ook in dit milieu vinden zijn ‘kameraden’ hem een streber, altijd vooraan staan, likken naar boven etc. maar zijn NSB-bazen die evenals de schaakbestuurders hem op zijn prestaties beoordeelden waren positief over hem.

1 juli 1942 kreeg hij de toen goed betaalde baan (300 gulden in de maand), waartoe zijn bestuurslidmaatschappen in de schaakwereld wel zullen hebben bijgedragen. Uit reacties van medebestuurders na de oorlog krijg je de indruk dat zij aanvankelijk niet wisten dat hij een NSB-er was en later niet dat hij daar een betaalde baan had gekregen. Als werknemer van de NSB was hij natuurlijk zijn onafhankelijkheid kwijt en vanaf dat moment begon in de schaakwereld in feite de ellende. Belangrijk is dat op dat moment, zomer 1942, deze lieden nog oprecht geloofden in een Duitse overwinning. Wanneer hij echter op eigen houtje de schaakbond wil centraliseren naar Duits model en bovendien tegen de zin van de meerderheid van het bestuur de KNSB aanmeldt als lid van de (nazi) Europese Schaakbond is de gort gaar. Dat nieuws komt in februari 1943 middels het bondsblad naar buiten, dus kort na Stalingrad toen de oorlogskansen definitief waren gekeerd. De helft van het KNSB-bestuur trad af, gevolgd door een uittocht van een aantal clubs, individuele leden en het voltallige bestuur van de Friese Schaakbond.

De ironie heeft gewild dat Seyss-Inquart zich persoonlijk met de zaak bemoeide want hij wilde geen ruzie met organisaties die activiteiten ontplooiden die volstrekt niet tegen het Duitse gezag waren gericht. Wer sport treibt, sündigt nicht was zijn parool. De pro-Duitse maatregelen werden teruggedraaid, Euwe werd bereid gevonden om zolang de oorlog duurde, als voorzitter te fungeren. Zijn enige doel was het georganiseerde schaken zonder al te veel kleerscheuren door de oorlog heen te helpen, waarvan men in de zomer van 1943 verwachtte dat deze niet lang meer zou duren. Jungman liet zich niet meer zien, de meeste leden keerden terug, de lopende zaken werden tot september 1944 gedaan door de aangebleven bestuursleden De Bruijn en Van Harten. Daarna was er niets meer te doen.

De baas van Jungman was Ir. C.J.Huygen, secretaris-generaal van de NSB, die na de oorlog 18 jaar kreeg. De eerste opdracht die Jungman kreeg was ervoor te zorgen dat bij massa-evacuaties de NSB-ers niet de slechtste woningen kregen toegewezen, zoals in Den Haag was gebeurd toen veel huizen tegen de vlakte gingen voor de bouw van de Atlantikwal. Later, na Dolle Dinsdag in september 1944 wordt hij ook met de huisvesting voor gevluchte NSB-ers belast waaronder die van Mussert en zijn staf. Hij beging de stommiteit een officiersrang aan te vragen bij de Landwacht, zodat hij in uniform kon optreden en over een vuurwapen kon beschikken. In die situatie raakte hij als Oberbannsturmführer (opperstormleider) o.a. betrokken bij de arrestatie van een onderduiker. Na de oorlog hebben kopstukken uit de NSB Jungman weliswaar geprezen om zijn ijver maar hij was toch vooral een louche figuur, likte zich in bij Mussert etc. Zijn medebestuurders van de KNSB hebben zich positief ten opzichte van hem opgesteld en de secretaris van de KNSB, A. de Bruyn, die de gehele oorlog aanbleef, stuurde het naoorlogse tribunaal een brief op KNSB-papier waarin hij namens het bestuur verklaarde dat Jungman nooit politieke actie in de KNSB had ondernomen -hetgeen onjuist was- en dat ook van antisemitisme geen sprake was. Of de in 1943 teruggetreden anti-Duitse bestuursleden die brief ooit hebben gezien mag worden betwijfeld. Ook andere schakers, onder andere Euwe zonden Mr. Maris, Jungmans advocaat, brieven met positieve getuigenissen. Tijdens zijn proces in 1947 maakte Jungman een goede indruk en erkende zijn dwalingen. De rechtbank had echter aan de brieven van hem goed gezinde schakers en negatieve verhalen van oude kameraden afgelegd voor de politieke opsporingsdienst geen boodschap. Jungman kreeg de forse straf van 4 jaar op grond van de feiten vanaf september 1944. Tot begin 1948 verbleef hij in kamp Rijnauwen, daarna in Vught tot hij met de kerst vrij kwam en daarmee vier maanden cadeau kreeg. Aangenomen kan worden dat hij wegens goed gedrag in aanmerking kwam voor de jubileumafslag vanwege de troonswisseling in september 1948. Op 53-jarige leeftijd was hij weer werkloos, door zijn omgeving met de nek aangekeken en een zoon voor een slechte zaak gesneuveld. In de schaakwereld heeft hij zich niet meer laten zien.